Tentamen

In het appartement klonken flarden muziek boven het gegons van stemmen uit. Ik zigzagde met mijn drankje tussen groepjes mensen, op zoek naar collega’s. Iemand legde een hand op mijn schouder, maar werd lachend meegetrokken om te dansen op de beat van een nummer dat ik niet kende, want ik weet nauwelijks iets van muziek.
Als vanzelf liep ik naar een grote raampartij, waar de ruimte lichter was. Balkondeuren stonden open en zwarte vitrage bolde de kamer in. Juist toen ik me op een bierkrat wilde laten zakken, zag ik haar. Stil bleef ik staan kijken.

Ooit herstelde ik van een hersenschudding. Alles van buiten kwam vertraagd binnen. De telefoon ging en toen ik opnam hoorde ik een mannenstem. Ik kon hem niet thuisbrengen, maar dat deed er niet toe. Instinctief wist ik dat ik een diep vertrouwen in hem stelde. Een paar seconden later schoot me te binnen wie het was: iemand die ik ooit had liefgehad.

Net als toen kwam nu het gevoel eerder dan de gedachte. Ik hield van deze vrouw. Onmiskenbaar. Van de wijze waarop ze bewoog, sprak en lachte. Van haar humor en van haar warmte, waarmee ze je eenzaamheid verdreef.
Het volgende moment herkende ik haar. Door de manier waarop ze haar haren had opgestoken; slordig en speels. De armen schoten de lucht in om haar verhaal komischer te maken dan het al was. Hoewel ik haar gezicht niet zag, kon ik zelfs vertellen hoe ze keek. Grote ogen en een ironische frons naar de twee mannen met wie ze sprak.
          Ik besloot van mijn drankje te nippen, heel rustig. Een piepklein slokje zodat er nog heel veel meer volgden voor mijn glas werkelijk leeg zou zijn. Tevens nam ik plaats op de bierkrat, om de normale loop der dingen door te laten gaan. Terwijl ik een drukke lp-hoes van dichtbij bestudeerde –Seargents Peppers Lonely Hearts Club Band- probeerde ik te herstellen. De vitrage woei tegen mijn rug en trok zich weer terug. Quasi toevallig keek ik zo nu en dan van de lp-hoes naar haar groepje. Ik draaide mijn oor een kwartslag en schrok toen ik haar stem opving. Laag en helder zoals ik me herinnerde. Wat ze zei verstond ik niet.
Ze grapte met de mannen. Het gezicht van de linker verdween achter haar knot. Dat van de rechter kon ik voor de helft zien. Een knappe man, zonder opzichtig te zijn. Donkere krullen, zwarte bloes. Hij lachte geamuseerd. Er leek weinig risico op dwalende ogen, daarvoor nam zij hem te veel in beslag. Ik vroeg me af waar ze hem van kende. Kwam hij uit het wereldje? Hadden ze ooit het bed gedeeld?
Maar nee, als dat zo was, was de kans klein dat ze zo amicaal met hem sprak. Als ze een relatie beëindigde, was dat voor altijd. Daarin was ze onverbiddelijk.
          Weer bolde de vitrage tegen mijn rug, langer dan daarvoor. Daarna voelde ik een hand op mijn hoofd, synthetische stof knetterde tegen mijn haar.
          ‘Tamar,’ schreeuwde iemand achter me. Meer als constatering dan als groet. Het was M met een asbak in haar hand waar ze een peuk in uitdrukte. Met haar ellebogen worstelde ze langs de gordijnen.
          ‘M,’ probeerde ik op dezelfde neutrale toon. ‘Ik wist niet dat je rookt?’
          ‘Er zijn wel meer dingen die je niet van me weet,’ zei M geheimzinnig en lachte.
Hier ging ik verder niet op in, in de hoop dat M zou doorlopen. Dat deed ze niet.                   ‘Zoek je Wally?’
Niet begrijpend keek ik haar aan. Ze wees naar de hoes die ik nog steeds vasthad.                   ‘Wally. Of je hem al gevonden hebt.’
Ik grimaste, al snapte ik nog steeds niet waar ze op doelde.
           ‘Kom nou Tamar,’ riep ze hard. ‘Je kent Wally toch zeker wel?’ Ze keek in het rond alsof ze bijval zocht.
           ‘Oh die,’ fluisterde ik opgelucht. ‘Nee, die staat er niet op.’
Ik probeerde mezelf in de benen te hijsen om op gelijke hoogte met M te komen en draaide mijn rug naar de ruimte. Misschien kon ik nog ongezien wegkomen?

Het was te laat. Ik zag het aan M’s blik die van mij naar iets áchter mij verschoof.                 ‘Dag Tamar.’ Ze raakte me niet aan, het was slechts haar stem. Zou ze aanraking bewust vermijden?
Ik draaide me om. ‘Hé Filia.' Mijn stem bibberde en ik wist dat zij dat hoorde. ‘Wat doe jij hier?’
          ‘Hetzelfde als jij.’ Ze grijnsde.
          ‘Lang geleden.’ Dertig jaar was het. Of misschien negenentwintig, als je die keer nadat de vriendschap voorbij was meerekende. Dat zei ik niet. Kleine kans dat zij het aantal jaren bijhield. Voor haar konden het net zo goed vijftien zijn, of vijftig.
          ‘Wat je zegt,’ antwoordde ze. Ze bekeek me zowel nieuwsgierig als verwonderd.
          ‘Goed dat ik je zie.’ Het was eruit voor ik het wist.
          ‘Ja? Is dat goed?’
          ‘Ja,’ besloot ik. ‘Het wordt tijd dat we praten.’
          ‘Ga je gang.’
          ‘Ik scoor even een biertje,’ onderbrak M en maakte zich uit de voeten. Ik keek haar na en schraapte mijn keel.
          ‘Ik heb veel over onze vriendschap nagedacht.’
          ‘O?’
          ‘Over de mooie kanten, maar ook over de nare.’
          ‘Die waren er ja.’
          ‘Ze was bepalend voor mijn zelfbeeld.’
          ‘In welke zin?’
          ‘De vriendschap heeft het gevoel achtergelaten dat…’ Ik stokte.
Filia zei niets, wachtte af. Ze duwde de mouwen van haar colbertje op en rechtte haar schouders.
          ‘…dat ik een onmens ben. Diep van binnen slecht. Niet het leven waard. Gif voor anderen. De overtuiging dat ik gif ben geweest voor jou. Ook nu nog, bij mijn kinderen, kan ik op slechte dagen denken dat ze me beter kwijt dan rijk zijn.’
          ‘Zozo, toe maar toe maar…’ Ze bleef even stil en grijnsde cynisch. ‘En dat allemaal dankzij mij?’
Ook ik zweeg om positie te bepalen.
          ‘Er is in mijn jeugd ongetwijfeld een zaadje voor geplant, dat klopt. Maar onze vriendschap heeft het zaadje gevoed.’
          ‘En nou zit je met die boom opgescheept wou je zeggen?! Tja, ik zou denken: omhakken dat gevaarte. Je bent nu een grote meid; je kunt met je tuintje doen wat je wil.’ Ze lachte en zocht om zich heen. De mannen met wie ze even daarvoor had gepraat hielden de boel van een afstandje in de gaten.
          ‘Ging dat maar zo makkelijk,’ zei ik.
          ‘Het gaat wel weer meteen over de zielige Tamar hè?’ Haar toon werd scherper. ‘Heb je je ooit afgevraagd hoe het voor mij was? Ben je ooit op dat punt gekomen?’
          ‘Als ik dat vroeger probeerde, reageerde je fel en mocht ik de zaken niet voor je invullen.’
          ‘Nonsens. Het ging altijd over jou. Net als je nu het gesprek direct naar je toe trekt. Als je last van complexen hebt, heb je dat geheel en al aan jezelf te danken. Grow up!’ Ze waaide met haar hand alsof ze een vlieg verjoeg. ‘Zoek het lekker uit Tamar. Ruim je eigen rommel op.’
Filia draaide zich om en liep hoofdschuddend naar de twee mannen. ‘Totaal mesjokke,’ ving ik op. De rest viel weg in gelach van het groepje.

Ik voelde de woede in me groeien. Zo was het altijd gegaan. Monddood maakte ze me. Nooit zou ze begrijpen hoe het voor mij was. Filia zat me op de hielen, ook al rende ze voor me uit. Het moest een keer stoppen. Hier en nu. Ik zocht haar ogen. Ze nam een bekertje aan en dronk. Droogde met de rug van haar hand haar mond. Toen keek ze nog één keer misprijzend. Je bent een onmens, zei haar blik. Het leven niet waard.
Dat was de druppel. Een paar stappen verder sloeg ik het plastic uit haar hand. Toen trok ik haar aan haar revers de ruimte door, richting het raam. Dood moest ze, of anders aan de hoogste boom. Ik sleepte haar over de grond en zocht naar de juiste plek. Zou ik haar met haar kop tegen de boxen slaan? Of liever tegen de betonnen vloer?
In een milliseconde zag ik de wuivende vitrage en het donker daarachter. Kort twijfelde ik. Als ik Filia over het balkon gooide moest ik zelf meespringen. Alleen zo zou het gaan. Met haar zou een deel van mij sterven.
Met alle kracht die ik in me had trok ik haar dwars door de vitrage het balkon op. Ik sjorde haar over de balustrade, mijn gewicht helde mee. Even hingen we in evenwicht tussen balkon en lucht. Toen vielen we. Samen. 

Beneden op de stoep was ik niet dood. Dat verbaasde me nauwelijks. In mijn handen hield ik slechts haar revers. Filia en haar colbertje waren verdwenen. Opgelost, zonder iets achter te laten. Zelfs geen sterretjes of wit konijntje.
Ik stond op en sloeg het stof van mijn kleren. Er was werk aan de winkel. Mijn leven ging door. Ik had vandaag een belangrijk tentamen. Dat moest kostte wat kost doorgaan, ook al was ik wat van slag.

Meest recente reacties

12.01 | 09:40

Ik was weer eens aan het 'bijlezen'. Ik kende deze al, maar erg mooi hoor!

Deel deze pagina