EN TEKENT SOMS WAT
Stapvoets reed de auto achter de renner aan. Toen hij op gelijke hoogte was, draaide de automobilist zijn raampje open en trok direct fel van leer. Ik kon het geschreeuw allemaal volgen, want ook ik was langzamer gaan fietsen, een stukje vóór de auto uit. Ik vermoedde dat het kon uitlopen op een partijtje matten waarbij ik moest ingrijpen.
Een portier sloeg dicht. Ik stopte en keek om. De automobilist had de hardloper klemgereden en stond nu wijdbeens voor de man. Hij gaf hem een duwtje tegen de borst. Ik weifelde. Zou ik me ermee bemoeien, of toch maar doorfietsen?
Ik besloot het eerste. Misschien doordat ik recht van mijn werk kwam. Deze hele Oudejaarsdag had ik gevreesd voor een crisisgeval. Maar het was een rustige dag geweest. Ik had niemand hoeven redden. Lichtelijk verbaasd had ik mijn telefoon om 17.00 uur uitgezet. Nu moest ik mijn teveel aan adrenaline nog kwijt.
Ik keerde en fietste op de twee mannen af. De automobilist merkte me als eerste op. Zijn gevangene maakte van het moment gebruik en schoot weg. Toen hij me passeerde, gaf ik hem een knipoog, maar hij reageerde niet. Domme vent, schoot er door me heen. Red ik je leven en dan knipper je niet eens met je ogen?
De automobilist stapte weer in en begon bij gebrek aan beter tegen mij.
‘Ik deed het eigenlijk voor u,’ zei hij. ‘Ik week voor u uit en zo kwam ik vlak langs die hardloper.’
De man was gekleed voor een avondje uit, zag er tiptop uit. Corona had nog weinig vat op hem gehad.
‘Voor u,’ sprak hij nog eens, alsof het daarmee míjn schuld was geweest.
De vrouw naast hem knikte overtuigd. Ergens in haar familielijn moest wat Aziatisch zitten, zag ik. Dat werd in één oogopslag helder. Niet alleen door haar fragiele, donkere verschijning; nog meer door de wijze waarop ze haar man steunde. Dubbel en dwars. Ze zou tot het gaatje gaan. Zoveel was zeker.
Ik besloot mijn strategie aan te passen. ‘Dat vermoedde ik al,’ zei ik ‘en dat waardeer ik enorm.’
‘Voor ú week ik uit.’
‘Heel erg bedankt,’ zei ik nog eens. En voorzichtig: ‘Al schrik ik een beetje van uw boosheid.’
De man sputterde. ‘Die vent had niet tegen mijn spiegel moeten rammen. Ik heb dat eerst heel rustig tegen hem gezegd, maar hij rende gewoon door. Dat moet je bij mij niet doen.’ Zijn stem kreeg meer volume.
Nee, knikte zijn vrouw. Dat moest je bij haar man niet doen. Er schemerde trots achter haar boze blik.
Ik stelde me voor hoe ze hem vlak hiervoor had aangemoedigd.
‘Dat pik je toch niet?’ had ze gegild, dwars door het eindejaarsjournaal heen, en wees de hardloper na die zojuist tegen de autospiegel had geslagen.
‘Ram hem op zijn bek!’
Nadat ik de hele man van onder tot boven had begrepen -het was inderdaad schofterig om zomaar tegen een autospiegeltje te slaan; het moest niet gekker worden, de mensen waren ook van de pot gerukt, je kon er toch over práten -speelde de man zijn laatste troef.
‘We wónen hier ook gewoon,’ zei hij. Zijn stem schoot alweer omhoog.
Als je hier woonde, in één van de villa’s in dit prachtige natuurgebied, bedoelde hij, dan had je er recht op om zo hard te rijden als je maar wilde. Je mocht iedereen van zijn sokken rijden, als je hier maar wóónde.
Er borrelde een troosteloos gevoel bij me op. Ik ging er haast van huilen. Ik zag het hele rotjaar voor me. 2020. Waarin de ene helft van de mensen vanuit hun villa’s Teams-meetingen had en ondertussen tevreden toezag hoe de Albert Heijn-aandelen verder stegen en de andere helft van de mensen in een flatje hun kinderschare op één oude computer thuisonderwijs liet krijgen.
‘Ik begrijp uw boosheid, maar ik word er een beetje droef van,’ zei ik. Mijn stem trilde. ‘Het was al zo’n vreselijk jaar. Laten we gewoon lief zijn voor elkaar. De wereld is al rot genoeg.’
Vanachter mijn oogharen zag ik dat de man deze aanpak niet gewend was, al leek dit beter bij hem te passen. Zijn vrouw keek mokkig. Het was haar veel te zoetsappig. Spiegelslaanders moest je gewoon vierendelen, was haar mening. Of achter je auto binden en dan een stukje rijden.
‘Waar,’ gaf hij toe. ‘Normaal ben ik ook niet zo, maar in dit geval moest ik wel reageren.’
‘Een goed uiteinde en een gelukkig nieuw jaar alvast,’ zei ik.
‘Insgelijks’. De man lachte voor het eerst. Zijn vrouw keek stuurs voor zich uit naar het schemerige landschap waarin hun riante villa eventjes verderop stond.
Sommige mensen willen niet gered worden.