EN TEKENT SOMS WAT
Tante Ria is dood. Hoe oud ze precies is geworden, weet ik eigenlijk niet. ‘Oud voor een mongooltje,’ zegt mijn vader. Hij is haar oudste broer.
Vreselijk gek was hij op haar. En zij op hem. ‘Hé, hoorde ik daar nou een kip?!’, vroeg hij als ze hikte. Slechts 5000 keer. En alle keren lachte ze, alsof ze het voor het eerst hoorde, en zei ze ‘Néé hoor!’ met haar nasale Ria-stem.
Tante Ria was trending. Ze werd eerst door oma gekleed, later door andere liefdevolle vrouwen. Ze droeg al een Schotse rok met grote speld toen schoudervulling en bodywarmers nog in waren.
Zoenen deed ze altijd frontaal op je mond. Met natte lippen, om het lekker te laten glijden. Ik draaide mijn gezicht naar links en naar rechts, trachtte er aan te ontsnappen en net als ik dacht dat het gelukt was, kwam die dan toch: de kleverige klapzoen op mijn mond. Later legde ik me erbij neer. Er viel toch niet aan te ontkomen.
Lang woonde ze bij opa en oma. Daar scharrelde ze door het huis en zette koffie als oma dat vroeg. ‘Zet jij even koffie, Ri?’ En mijn tante kraste ‘Góed hóór!’ en hobbelde naar de keuken. Soms duurde het lang, want het filter openen koste tijd en de koffie wilde wel eens op het aanrecht landen.
Als haar klusje was gedaan, werd ze door oma aan de kindertafel gezet. Bij mij en mijn drie zussen. Ria deelde het tekenpapier uit en de stiften. Gul was ze niet. Niet met het papier, niet met de stiften en niet met complimenten. ‘W-W-wat een raar popje,’ hakkelde ze. ‘Hij-hij heeft veels te kleine beentjes.’
Zelf schreef ze al letters. Haar naam: Ria. Haar verjaardag: 21 maart. En soms nog: ‘Lang zal ze leeven!’ want dat was misschien wel het fijnste lied dat ze kende. Dat zong ze ook uit volle borst mee, als er iemand jarig was. Daarna toverde ze haar blokfluit tevoorschijn om het deuntje nog eens schel mee te spelen.
Mijn verjaardag onthield ze goed. Lange tijd ontving ik een verjaardagskaart rond mijn verjaardag. Vaak via mijn trotse vader. ‘Ze mag dan een mongooltje zijn; maar slim is ze wel,’ schepte hij op. ‘Ze weet precies wanneer je jarig bent!’ Die keer dat ik mijn theorie onthulde, leek mijn vader ontgoocheld. ‘Tante Ria kan mijn verjaardag onthouden omdat die vooraf gaat aan die van háár,’ zei ik. Misschien had ik het voor me moeten houden. Mijn vader gelóófde immers in Ria. Maar misschien maakte het ook niets uit; was zijn geloof sterker.
Als jong kind was ik bang voor haar. Tante Ria verwarde me. Ze was groot als een groot mens, maar kon mokken als een kind. Ze zette koffie, ging rond met het dienblad, maar werd vervolgens aan de kindertafel gezet, waar ze de baas speelde. Pas toen mijn vader me op een dag uitlegde dat tante Ria een mongooltje was, begon me iets te dagen. Al tobde ik daarna nog avonden in bed of ik er zelf misschien ook eentje was. Want wie zei me dat dat niet zo was? Zou tante Ria weten dat ze anders was? ‘Ja,' dacht mijn vader, toen ik het hem eindelijk durfde vragen. ‘Ik denk wel dat ze merkt dat ze niet is zoals wij. Juist daarom speelt ze graag de baas. Ze wil tonen wat ze kan.’
Vanaf die tijd nam mijn angst af en kon ik beter zien wie ze was: mijn tante Ria, een mongooltje. Een beetje kind, een beetje groot mens. Een vrolijk hikkend kippetje, dat geen blad voor de mond nam.
Nu is ze dood. ‘Ze heeft een mooi leven gehad,’ zegt mijn vader. ‘Er is van haar gehouden.’
Ik hoop dat we ‘Lang zal ze leven’ durven zingen op haar begrafenis; het mooiste lied dat er is. Volgens tante Ria dan. Hieperdepiep hoera!