EN TEKENT SOMS WAT
Mijn opa, een lange man met schoenmaat 50 en bleke melkflesbenen die zichtbaar werden als hij zich in zijn fauteuil liet zakken, pafte als een ketter. Hij stak de ene sigaret met de andere aan. Belinda rookte hij. Een bijzonder vrouwelijk merk voor zo’n potige vent als mijn opa.
Hij had in zijn leven maar één luciferdoosje nodig gehad. Wat zeg ik; in zijn hele leven had hij slechts één lucifer nodig om de sigarettenketting te starten. Daarna bleef de ketting als vanzelf doorronken. Hij hield enkel het oude puntje tegen het nieuwe en zoog tot de vonk oversprong.
Dat ene luciferdoosje dat de boel ooit in gang had gezet bewaarde hij zorgvuldig in de la van zijn rooktafel. Hij liet het slechts één keer zien; daarna nooit meer. Niet dat ik de wens had; die ene keer was ruim voldoende om te weten wat voor vlees ik in de kuip had. Opdat het verhaal niet verloren gaat, zal ik over die bewuste keer schrijven. Met enige tegenzin, dat wel.
Het was op een regenachtige avond, dat dit verhaal begint, en ik logeerde bij opa en oma. Dat deed ik overigens nooit. Mijn ouders moeten ten einde raad zijn geweest om mij uit logeren te sturen. Doorgaans vond mijn moeder de rookwalmen van haar schoonvader slecht voor de prille longen van haar enige oogappel. Maar deze keer interesseerde het haar geen biet.
Misschien moesten mijn ouders er nodig eens tussenuit, wie zal het zeggen. Ik zal een jaar of zes zijn geweest en het huwelijk van mijn ouders vertoonde al barsten. Ik herinner me dat ze naar een film van Woody Allen gingen; één van de weinige zaken waar ze gezamenlijk voor warm liepen. Na de stokvissoep vertrokken ze en lieten me simpelweg achter.
In mijn schone pyjamaatje, met gepoetste tanden, lag ik in het logeerbed ontstemd te wezen. Papa en mama waren samen weg gegaan! Zonder mij! Het laatste wat ik had gezien waren hun gebogen ruggen die gehaast onder de paraplu de nacht in schoten. Ze hadden niet eens de moeite genomen óm te kijken. Ze waren me vergeten.
Ik nam kort de tijd om daar bij stil te staan en tuurde ondertussen het schemerige logeerkamertje rond. Dit was dus voortaan míjn kamer. Morgenochtend zou ik de vitrage van het raam halen en rolgordijntjes eisen. Als ik het bed in de andere hoek schoof, kwam er ruimte voor een gezellig speelhoekje. Ander behangetje, posters erop, mijn poppen verkassen, poppenhuis en -wagen mee en de verhuizing was rond.
Ouders waren eigenlijk overbodig, besloot ik. Puntje bij paaltje had je er weinig aan. Als je ze nodig had, waren ze er niet en als je ze niet kon gebruiken, drongen ze zich op. Het beste was om zo snel mogelijk van ze verlost te worden, voordat je afhankelijk werd. Neem opa. Als hij die eerste sigaret nooit had opgestoken, was hij nu nog vrij geweest. Ik voelde medelijden met de beste man. Voor eeuwig gehecht aan zijn sigaret. Ik was echter vanaf nu vrij en daarom was vandaag mijn geluksdag. Dat moest ik opa en oma nodig vertellen.
Vastberaden klom ik uit bed, schoof in mijn sloffen en sloop twee krakende trappen af, helemaal tot aan de hal beneden. Daar stokte ik en duwde mijn oor tegen de eikenhouten kamerdeur. Erachter klonk geritsel, mogelijk de krant, en de jagende stem van een sportverslaggever op televisie. ‘Vader nog een bakkie?’, hoorde ik oma boven het geluid uit. Opa bromde wat.
Voor ik achteruit kon stappen, verscheen oma in de deuropening. ‘Gut kind, ik schrik me het apenzuur’, beet ze me toe. Ze zette trillend een kop en schotel op de telefoontafel in de gang, plaatste één hand ernaast en hield met de andere langdurig haar hart vast. Ondertussen ademde ze zwaar in en uit. ‘Ga maar even naar opa,' hijgde ze. ‘Je kan zeker niet slapen.’
Ik glipte langs oma de woonkamer in. Het zag er nog blauwer dan anders. Op goed geluk schuifelde ik door de compacte rookwolk, richting de erker, waar het geluid van de televisie klonk. Ik kwam langs het dressoir en voelde de kwastjes aan de sleuteltjes langs mijn armen strijken. Mijn linkerbeen raakte de bank en vervolgens iets wat de rooktafel moest zijn. Ik was haast bij mijn bestemming. De geur van rook, vermengd met aftershave zwol aan.
Plotseling greep opa mijn pols en trok me naar zich toe. Zijn grote lijf doemde op uit de mist. Hij zat gekromd en wijdbeens in zijn luie stoel te roken en droeg enkel een groot wit hemd boven zijn grijze pantalon. De pijpen opgetrokken tot boven zijn witte enkels; daaronder zijn zwarte lakschoenen, die zeker zo lang waren als mijn poppenwagen. Er kwam een speciale schoenmaker aan te pas, wist ik.
‘Kom jij maar even bij opa.’ Ik verslapte in zijn greep en liet me tussen zijn benen klemmen. Zijn poriën wasemden tabak, een penetrante lucht. ‘Heb ik jou wel eens verteld hoe ik in de oorlog mijn wijsvinger ben kwijt geraakt?’ Verbaasd keek ik naar zijn hand, die nog steeds om mijn pols zat gevouwen. Opa blies de rook in afzonderlijke cirkels naar buiten terwijl ik het onderste kootje van zijn wijsvinger zocht. Het ontbrak inderdaad. Ik rilde. ‘Dat verhaal ken ik al,’ blufte ik. ‘Och…dat is jammer,’ mompelde opa.
Toen kreeg hij een ingeving. ‘Maar dit heb je nog nooit gezien…’ Terwijl hij me vast bleef houden, boog hij voorover, leende zijn brandende sigaret aan de asbak en trok de la uit de rooktafel. Zijn vrije arm verdween erin. ‘Hier heb ik het,’ zei hij na enig grabbelen. Trots zette hij een houten doosje op zijn knie. Er stond een gouden logo op de bovenkant. Zonder de letters te kunnen lezen zag ik dat het een schatkistje was. Met één hand ontsloot hij het gouden sluitinkje. Toen klapte hij het doosje open en keek me afwachtend aan. ‘Kijk er maar eens in,’ zei hij.
Voorzichtig tuurde ik over de rand. Wie weet wat er uit zou springen. Ik zag een lege ruimte, op één ander kleiner doosje na dat zich in de hoek verschanste. Het was een gekreukt luciferdoosje, met een zwaluw erop. ‘Toe maar,’ moedigde opa aan. ‘Pak het maar.’
Met trillende hand reikte ik naar de lucifers. Opa boog intussen voorover en verborg het schatkistje in de la. Voor even liet hij me los. Hij pakte de brandende sigaret, tikte de kegel af, klopte met zijn vrije hand een nieuwe sigaret uit het pakje, stak deze in zijn mond en duwde er zwaar trekkend de oude peuk tegenaan. Toen de fik erin zat, hing hij de nieuwe sigaret terug in de asbak.
‘Zo, waar waren we gebleven..,’ ging hij verder en zijn greep verstevigde zich om mijn pols. ‘Ach ja, dit oude luciferdoosje.' Hij liet me kort los en nam het doosje van me over. Het verdween haast in zijn grote knuist. ‘Jij denkt natuurlijk dat hier lucifers in zitten, niet waar?’ Ik knikte. ‘Dat zou ik ook denken als ik jou was.’ Hij grijnsde naar me en stak zijn tong grappend uit. Buiten beeld rommelde hij wat aan de onderkant van het doosje. ‘Maar moet je nou eens zien wat ik hier al die jaren heb bewaard…’
Langzaam schoof hij het doosje open. Eerst zag ik niets dan watjes. Maar al snel lag er een gelige wurm. Het deed denken aan het pasgeboren hamstertje dat mijn moederhamster de week ervoor had gebaard. Ik boog voorover om beter te kijken. Opa schoof de hele buitenkant behulpzaam van het luciferdoosje. Nu zag ik het beter. Daar lag zijn afgehakte wijsvinger. Opgebaard op watjes. Wijsvinger en nagel geel uitgeslagen van de sigarettenrook. Gelukkig was er geen bloed te zien. Toch gaf ik een gil.
‘Het verhaal ken je, hè?’, ging opa onverstoorbaar na. ‘Ja,’ piepte ik en wrong mezelf tussen zijn benen vandaan. ‘De vinger ligt hier al veertig jaar,’ voegde opa voor de zekerheid toe. 'Ik krijg het niet over mijn hart er afstand van te doen. Het is een godswonder dat het niet door de maden is aangevreten.’
Op weg naar de kamerdeur kon ik nog net oma met haar dienblaadje ontwijken. ‘Ga je nu al weer naar bed?’ Ze klonk sip. ‘Ik heb juist nog wat cacao voor je opgewarmd.' Zo vriendelijk mogelijk bedankte ik.
Boven in het logeerbed nam ik me voor mijn ouders nog een kans te geven. Vooral mijn vader. Hij mocht van geluk spreken dat hij al zijn vingers nog had.