EN TEKENT SOMS WAT
Doosje
Heel lang geleden, nog wel meer dan dertig jaar, was er een vriendschap. Het was niet de eerste vriendin die ik had, en toch ook weer wel. De jaren dat we elkaar kenden, deelden we van alles. Aanvankelijk voorzichtig en terloops, zoals pubers doen om hun kwetsbare zelf te beschermen, maar gaandeweg open en vertrouwd. We ontdekten gevoelens, toonden ze dapper en herkende onszelf in de ander. We trokken samen op, draaiden en nestelden ons in elkaar. Samen ontwikkelden we van meisje tot vrouw en alleen al daarom was deze vriendschap bijzonder.
Tegen de tijd dat we volwassen werden begon de vriendschap te wringen. We waren zover in elkaar gedraaid, als een bolletje wol, dat het een onoverzichtelijke kluwen was geworden. Het was onduidelijk waar de een begon en de ander eindigde.
Dat was het moment dat ze met een harde ruk de kluwen stuk trok. En mij erbij.
Toen ik mezelf weer bij elkaar had geraapt, pakte ik ook de vriendschap op en stopte haar in een doosje. Een gouden doosje om precies te zijn. Dat was de juiste plek voor deze verbintenis, vond ik.
Soms keek ik in het doosje om te zien hoe de vriendschap erbij lag. Meestal hetzelfde als de keer ervoor. En soms toonde ik de inhoud van het doosje aan iemand die ik nog maar net kende. Om te vertellen wie ik werkelijk was: dat meisje dat een goede vriendin was verloren. Het was eigenlijk net als sterven, zonder condoleance dan.
Zo bewaarde ik de vriendschap jarenlang in het donker, waar het onveranderd lag, want ze hoefde zich niet te meten met de andere vriendschappen en verbintenissen die volgden. Het was eerder andersom: alles wat erna kwam moest zijn best doen te bewijzen minimaal van hetzelfde kaliber te zijn.
Ik deed er alles aan om de vriendschap te beschermen, omdat ze bijzonder was geweest en ikzelf daarmee ook.
Openen
Aanvankelijk hoopte ik dat de vriendschap zou helen, maar dat gebeurde niet. Toen dacht ik dat het meer tijd nodig had om op een andere, gezondere wijze verder te gaan. Ook dat bleek niet waar. Ten slotte schrok ik van de gedachte dat we beiden zouden overlijden zonder nog een woord te wisselen. Ieder in onze eigen doos.
Maar het ging anders. We zagen elkaar. Eerst kort en ongemakkelijk om daarna langer door te praten.
Twee uur gaf ze de vriendschap van vroeger. In een leeg cafe.
Maar wat kan je in twee uur? Babbelen om de tussenliggende tijd te overbruggen, dat gaat. Het gouden doosje openen en er samen in kijken? Waar we vroeger dapper waren en ons kwetsbare gevoel blootlegden, beschermden we onszelf nu. Geroutineerd en afstandelijk, zoals volwassenen doen.
Achteraf weet ik wat we wel hadden gemoeten. Stil zijn, niets zeggen, onze ogen sluiten en misschien elkaars hand pakken. We hadden het doosje samen kunnen openen of dichtlaten. Dat had in wezen niet veel uitgemaakt, want het ging vooral om contact. Maar echt contact, dat was er dus niet.
Sluiten
En nu zit ik met dat doosje. Wat moet ik ermee? Het oogt opeens wat theatraal, met dat gouden laagje. Verdiende deze vriendschap dit doosje wel? Of heb ik haar mooier gemaakt dan ze was? Hoeveel van de gouden glans straalde af op mij? De vriendin heeft deze vriendschap nooit bewaard. Ze is zelfs stukken kwijt. Wat zegt dat over de verbintenis? Zal ik iets bewaren dat een ander de moeite niet waard vindt? Wie of wat bepaalt wat kostbaar is? Ikzelf? En op welke gronden?
Weifelend doe ik afstand van het doosje. De glans is er toch wat af. Het doet wel pijn. Eigenlijk zoals een tweede keer sterven.