Aardbeienjam

Daar zat ik dan. Niet uit luiheid hoor, maar rechtop staan lukte gewoon niet meer. Even hiervoor had mijn kruin het plafond bereikt en wist ik dat het moment daar was. Ik ging door de knieën en nam plaats op de koude tegelvloer. Mijn kont paste nog net tussen de muur en de voorraadkast. Ik mocht blij zijn met mijn ranke, charmante postuurtje! Was ik normaliter groter geweest, dan had ik hier nu opgevouwen gezeten.

De kilte kroop op, maar onder deze omstandigheden was dat wel het minste wat me zorgen baarde. Opwarmen zou later wel komen, als ik hier tenminste ooit uit raakte. Gelukkig was Witje bij me. Vanaf de onderste traptree keek ze naar me op. Hoopvol trachtte ze mijn blik te vangen, alsof ze zei: ‘het is inderdaad een wat vreemde situatie baas, maar je lost het vast op!’

Zelf had ik daar minder vertrouwen in. Ik begreep ten eerste al nauwelijks hoe deze schaalvergroting was ontstaan. Toen ik daarnet de keldertrap afdaalde, was ik nog mezelf; hoogstens wat meer tevreden dan anders. Ik zocht een potje ingemaakte aardbeien van vorige zomer en herinnerde me plots weer welk succes ik ermee had gehad. Mijn vriendinnen, die de jam tijdens een lunch hadden geproefd, waren één voor één lyrisch, en ook mijn buurvrouwen, die beiden toch echte fijnproevers zijn, vroegen om méér. De potjes waren destijds niet aan te slepen en ik had me een ware kokkin gevoeld.

Misschien kon ik meedoen aan ‘Heel Holland bakt!’ dagdroomde ik nu, terwijl ik in de voorraadkast tussen de overige weckpotjes zocht naar het laatste potje aardbeienjam, dat was overgebleven. Of zou ik een eigen kookboek schrijven? Wellicht zette ik mijn eigen kooklijn op, al wist ik niet of zoiets bestond.

Fantaserend over alles wat ik in mijn mars had en mijn ongekende mogelijkheden, merkte ik niet wat er intussen fysiek veranderde. Nou moest dat ook heel subtiel zijn gegaan. Zo subtiel dat ik me aanvankelijk enkel verbaasde over de geringe afmeting van de jampotjes. Knullig klein waren ze! De vorige keer dat ik ze zag, hadden ze een stuk groter geleken. Verwonderd bekeek ik er één. Een popperig exemplaar. Toch betrok ik deze constatering niet op mezelf. Herinneringen kunnen onnauwkeurig zijn, was het enige dat ik dommig dacht, waarna ik weer wegdroomde.

Wie weet kon ik er een televisieloopbaan aan vast knopen en een dagelijkse kookrubriek op prime time krijgen? Nu Twan Huys van de buis was gehaald, kwam er weer ruimte voor nieuw bloed op teevee. Want wie zat er ’s avonds eigenlijk nog te wachten op een samenvatting van alle ellende in de wereld? Niemand toch zeker? Wat liet je lekkerder in slaap dommelen dan een kookprogramma vol heerlijke gerechten, die niemand minder dan IK in elkaar flanste?

‘Ik kan best veel,’ sprak ik hardop. ‘Wat kan ik eigenlijk niet?’ Alleen Witje kon me horen en die keek er zo te zien niet van op, dus ik ging nog even door in dezelfde lijn. ‘Ik ben behoorlijk getalenteerd...alles wat ik aanraak verandert in goud…’ Snel daarna volgde de heerlijke gedachte dat niet iedereen dat over zichzelf kon zeggen. Natuurlijk doen veel mensen dat wel, maar slechts weinigen hebben daarin gelijk.

Het potje jam kromp in mijn hand. Dat was het moment dat het me begon te dagen. De aanblik van het krimpende glas bracht een duizelingwekkend moment van kortsluiting in mijn hoofd. De paar seconden van verwarring die je ook kunt voelen als je vanuit jouw zitplaats in de trein ziet hoe de trein naast je zich in beweging zet, tot je vervolgens merkt dat het jouw eigen trein is die vertrekt.

Hetzelfde concludeerde ik nu. Het was niet het jampotje dat kromp; het was mijn eigen hand die zwol. Als door een wesp gestoken zette ik het potje terug en greep de kast angstvallig beet. Nu pas viel me op hoe ik er met gemak bovenop keek. Er lag een fikse laag stof, die ik eerder nooit had kunnen zien.

Vanaf toen ging het snel. Terwijl ik mijn blik van de stofwolken losrukte kwam het kelderraampje in zicht. Normaal een raam dat hoog tegen het plafond aan zit, een lichtpunt aan de zoldering. Nu reikte ik met gemak bij de ijzeren spijlen, aan de binnenkant van het glas. Ik keek omhoog en zag het plafond steeds harder op me afkomen. Nog even en ik zou mijn kop stoten! Anticiperend boog ik mijn hoofd en zocht vlug de krappe ruimte rond. Voorraadkast, toilettafeltje, spijlenraampje en trap. Hoe kwam ik hier zo snel mogelijk weg? Het was de vraag of mijn grote lijf de smalle keldertrap nog op kwam. Ik overwoog om het direct te proberen, vóór het te laat was, maar werd uit mijn gedachten opgeschrikt door een klap tegen mijn kruin. Boem! Dat moest het plafond zijn.

Aardbeienjam

Aardbeienjam

Duizelig liet ik me op de tegelvloer zakken. ‘Laat me even rustig nadenken,’ zei ik, alweer hardop.

‘Ik zeg niets,’ zei Witje. Verdwaasd keek ik haar aan. Sinds wanneer kon Witje praten? Ze knipoogde terug, maar zweeg. Kennelijk kon ze geen gedachten lezen.

Al na een paar tellen vroeg ze: ‘Weet je al wat?’ Ze klonk streng en klaaglijk, precies zoals ze ’s morgens miauwt als ik ontbijt alvorens haar iets te hebben gegeven.

Ik begon te hakkelen. ‘Ik ben niet zo snel,’ zei ik voor de vorm. ‘Ik begrijp het gewoon niet. Waarom groei ik opeens en sinds wanneer kan jij praten?’

‘Dat zijn slechte vragen, die er bovendien niet toe doen.’ Nuffig vleide ze haar staart om haar voorpoten. ‘Vraag liever hoe het kan dat ik NIET groei.’

‘Vooruit. Hoe kan het dat jij niet groeit?’ zei ik vriendelijk, al verwachtte ik er weinig van. Witje is heus een lieve poes, maar een groot licht kan ik haar niet noemen. Ze is het type kat dat geconcentreerd haar bakje leeg eet, terwijl er achter haar rug een heel muizengezin langs schuifelt.

‘Mijn gedachten passen me.’ Triomfantelijk keek ze me aan. ‘Zo simpel is het.’

‘Okay,’ zei ik. Niet dat ik begreep wat ze bedoelde. Het leek me alleen zo knullig mijn kat om uitleg te vragen.

‘Wat kijk je glazig.’ Ze begon haar voorpoten te likken en waste vervolgens minutieus haar oren. ‘Zeg gerust als je het niet snapt.’

‘Ik doe mijn best het te begrijpen. Jij groeit niet omdat jouw gedachten je passen…dus ik groei wel omdat mijn gedachten me niet passen…?’

‘Exact!’

Terwijl ik naar mijn tenen staarde dacht ik hier over na. Dus ik groeide doordat mijn gedachten te groot waren? Was dat wat er gebeurde? Ik herinnerde me wat ik net in mijn hoofd had gehaald. De verrukkelijke aardbeienjam, mijn flitsende nieuwe carrière als uitzonderlijk kok, mijn ongekende mogelijkheden als alleskunner. Misschien was ik een pietsje over het paard getild geweest, begon ik wat hoogmoedig te worden? Maar ging ik daar letterlijk van groeien? Het leek me sterk.

‘Wat nu?’, probeerde ik.

Smalend keek ze me aan. ‘Moet ik het soms voor je uitspellen?’

Dat is een contaminatie, wilde ik zeggen, maar snel hield ik mijn mond. Misschien moest ik Witje onder deze omstandigheden toch een beetje te vriend houden.

‘Kleine gedachten hebben…’ Ze draaide haar kopje genietend naar de straal zonlicht die door het kelderraam viel. ‘..als dat jou lukt…’

Peinzend zocht ik naar kleine gedachten. Dat bleek nog best een opgave. ‘Ik ben een belabberde kokkin?’ probeerde ik. Maar ik hoorde hoe ongeloofwaardig dit klonk. Witje zweeg. Mijn voeten hielden hetzelfde formaat. Het moest dus beter. ‘Iedereen heeft zo zijn talenten…’ Ik zag mijn tenen een paar millimeter krimpen. Ik zat dus op de goede weg. ‘…en het mijne is koken.’ Weer slonk mijn lijf, nu meer dan net. Ik probeerde in deze trant door te gaan. ‘Veel van mijn gerechten lukken… omdat ik er mijn best op doe.’ Nou, dat sloeg aan hoor! In één keer kromp ik zeker twintig centimeter! Ik kon haast weer rechtop staan in de kelder. Ik begon er nu bijna plezier in te krijgen.

‘Weet jij er nog één?’, vroeg ik mijn kat. Daar hoefde ze niet lang over na te denken. ‘Het is voor mij lastig om eerst mijn kat te voeren en dan pas mezelf,’ sprak ze lijzig en zonder enige ironie. Ik glimlachte en herhaalde haar woorden, die, moest ik toegeven, wáár waren. Ik was nu zo groot als de voorraadkast en veegde er, nu ik er nog bij kon, het stof vanaf. ‘Ik ben best okay, net als de meeste mensen,’ glimlachte ik. Dat was het laatste zetje dat ik nodig had.

Nu stond ik oog in oog met de weckpotten. Dáár was het laatste potje aardbeienjam! Als ik het niet dacht! Verstopt achter de abrikozenjam. Voorzichtig pakte ik het en draaide de deksel los. Toen doopte ik mijn vinger erin en likte. Ik dacht er helemaal niets meer bij. Voor je het weet kromp ik verder en eindigde ik als muis, of stootte ik in één keer door het plafond. Lekker was de jam wel. Héél lekker!

Meest recente reacties

12.01 | 09:40

Ik was weer eens aan het 'bijlezen'. Ik kende deze al, maar erg mooi hoor!

Deel deze pagina