EN TEKENT SOMS WAT
Ze woonde in de Diamantbuurt; destijds een van de gevaarlijkste buurten van Amsterdam. Laat ik haar voor het gemak Letty noemen, al heette ze zo niet. Hoe haar naam wel was, weet ik niet meer. Misschien schiet het me al schrijvend te binnen.
‘Zet je fiets hier maar goed vast,’ zei ze de eerste keer ter begroeting. ‘Het is geen fijne buurt; die jochies pakken wat ze pakken kunnen.’ Met haar ogen wenkte ze richting een groepje jongeren dat doelloos rondhing op het pleintje voor haar huis. Snel loodste ze me naar binnen en sloot de deur.
In haar zitkamer stond de piano. Een eenvoudig model: lichtbruin, klein, netjes en met een beschaafde klank. De piano paste goed bij de juf: ook klein, ook netjes, op het saaie af. Ik verbaasde me over de eenvoud van beiden. In mijn fantasie was een pianojuf een excentrieke vrouw met wild haar, die zich uitleefde op een antieke, zwarte piano met krullerige kandelaars. Maar daar leek Letty veel te sober voor.
Ze gebaarde dat ik op de kruk kon plaatsnemen. Zelf kwam ze naast me zitten op een keukenstoel. Of ik wat wilde voorspelen; dan kon ze inschatten wat mijn niveau was. Ik speelde een nummer dat ik zonder bladmuziek uit mijn hoofd kende en ze onderbrak me bij het mooiste stukje en zei: ‘Stop maar. Ik heb genoeg gehoord.’ Dat leek niet onaardig bedoeld, slechts informatief. Ze pakte een leeg schriftje en schreef op de eerste bladzijde de naam van een Sonatine boek dat ik moest aanschaffen. Het eerste muziekstuk uit het boek kreeg ik als huiswerk op, voor de volgende week.
Vanaf toen kwam ik wekelijks bij Letty over de vloer. Vijftig euro voor een uur. Vooraf zette ik mijn fiets angstvallig goed vast op het pleintje voor de deur en hield vanuit mijn ooghoek de jongens in de gaten die helemaal niet geïnteresseerd leken in mijn fiets. Toch waren het rotjochies, herhaalde Letty. Overdag hingen ze rond, maar ’s avonds als het donker werd begonnen ze de boel te terroriseren. Iedereen die aan het pleintje woonde kreeg er van langs. Je kon de deur niet meer uit zonder belaagd te worden door die lastpakken. Daarom ging Letty de deur zo min mogelijk uit. Alleen nog om haar hondje uit te laten en de dagelijkse boodschappen te doen.
Gaandeweg werd me duidelijk dat niet alleen de rotjochies haar leven verpestten; Letty zelf had een aandoening die haar spieren snel vermoeid maakten en de energie uit haar weg trok. Het was een onbekende ziekte die mij steeds bekender werd, tijdens het deel van de les dat Letty begon in te ruimen om me op de hoogte te houden. Haar temperatuur was ook vaak te hoog. Bij de gemiddelde mens lag die rond 37 graden, maar bij haar lag die net een halve graad hoger. En je zou denken: wat is nou een halve graad? Maar het maakte dat haar benen van blubber werden en haar vingers zich slap over de toetsen sleepten. Ze was ook hypersensitief, vertrouwde ze me toe, en ze wist dat ik dat ook moest zijn, want dat had haar vriend haar verteld. Die had mij horen piano spelen en wist: zo speelt alleen een gevoelig meisje.
En verdomd; voor die opmerking was ik inderdaad hypergevoelig en ik slikte mijn eerste poging om assertief te zijn in en luisterde nog wat langer naar Letty’s verhaal. Braaf betaalde ik elke week vijftig euro, zonder luisterkorting, contant in de hand. Zo gingen er maanden, misschien wel een jaar voorbij. De rotjochies namen de Diamantbuurt over, het was nu zelfs op AT5, Letty kwam nog minder haar huis uit en als ik de oorlogszone had doorkruist en veilig achter haar piano zat begon ze al snel over haar lichamelijke klachten die ik vast goed kon begrijpen omdat ik zo’n gevoelig type was.
Toen was ik het zat. Gewoon op een dag. Ik heb eerlijk gezegd geen flauw idee hoe ik het heb aangepakt. Dapper zal ik niet geweest zijn. Waarschijnlijk kreeg ik een kamer aan de andere kant van de stad wat me de smoes verschafte dat het te ver fietsen was: helemaal naar haar huis in de Diamantbuurt. En zo zette ik een punt achter de ziektegeschiedenis van Letty en behield hoogstens een hekel aan ouwe, vijftigjarige zeurvrouwen met vage klachten.
Inmiddels ben ik zelf een dik jaar vijftig en sloeg het noodlot toe. Het begon met een irritante onderrugspier die zo nodig in de krampstand moest schieten, elke keer dat ik achter een bureau plaatsnam. Ik negeerde de spier, net als ik al die verhalen van Letty ooit van me af liet glijden en hoopvol naar het pianoboek voor mijn neus bleef staren, maar het mocht niet baten. De spier deed er een schepje bovenop: hij nam steeds meer spieren in beslag, misschien wel zoals die kutjochies op dat Diamantplein de boel overnamen, en hij confisqueerde mijn bovenbenen, mijn heupen en –of dat nog niet genoeg was- mijn billen.
Overal zeurende pijn, dag en nacht. ’s Morgens ging het nog (dan was mijn temperatuur natuurlijk wat lager), maar naarmate de dag vorderde en ik een halve lichaamsgraad steeg zette de rugspier de hele reutemeteut vrolijk aan en kwam ik in een pijntunnel terecht waar het moeilijk uit ontsnappen was. Het maakte mijn leven somber en uitzichtloos en terwijl mijn blik de piano in mijn woonkamer schampte, bleef die haken aan het treinspoor, recht voor ons huis. Je zou toch maar de rest van je leven pijn hebben, dacht ik moedeloos en liet mijn blubbervingers even over de toetsen glijden. Wie houdt zo’n leven in Godsnaam vol? Even dacht ik aan Letty, maar niet te lang, want daar had ik geen energie voor.
Niemand kon me helpen. Bij de fysio was ik al snel uitbehandeld, want het waren slechts spieren, en die moest ik gewoon dagelijks trainen met een riedeltje oefeningen. De huisarts meende dat de rouw om mijn zwager me in de rug was geschoten. Toen ik tegenwierp dat de klachten al ver voor zijn overlijden begonnen, haalde ze haar gelijk door te beweren dat zijn dood de klachten in ieder geval niet verminderd had. Dat mijn schildklierwaarde te hoog was, veegde ze van tafel; daar kon ik geen last van hebben, ‘ouwe zeurvrouw,’ zag ik haar denken.
Ik kon over niets anders meer praten. Vriendinnen luisterden plichtsgetrouw, mijn vriend spiekte tijdens mijn verhalen in de krant en zelfs tegen een collega die ik vers van haar zwangerschapsverlof op kantoor trof hoorde ik mezelf het hele verhaal weer uit de doeken doen. Uit beleefdheid informeerde ik nog even naar haar baby, maar echt interesse opbrengen - nee, dat lukte me niet. Tenauwernood hield ik mijn mond tegen mijn clienten, maar alleen omdat ik een zwijgzame basishouding heb. Was ik van het directievere slag geweest, dan had ik niet voor de gevolgen ingestaan.
Uit pure wanhoop heb ik me recent in het alternatieve circuit gestort. Inmiddels weet ik dat mijn vitamine D gehalte te laag is. Ook dat nog! Komende week krijg ik een brouwseltje aangesmeerd, het zal een potje Zon zijn, vermoed ik -ik hou u op de hoogte. Nu het na maanden afzien langzaam weer wat beter gaat en mijn energie terugkeert, denk ik wat langer aan Letty. Zou ze nog in de Diamantbuurt wonen? En belangrijker: zou ze ooit van haar klachten zijn genezen? En zo niet: hoe hield ze het vol: een chronische ziekte terwijl de rotjochies op het plein haar het leven zuur maakten?
Wat dat betreft heb ik geen klagen, met zo’n treinspoor voor mijn deur.