Een

Dit is het verhaal over wijlen de familie Hanson. Een wonderbaarlijke familie was het, vandaar dat ik er nodig eens over moet schrijven.

Ze bestond uit een forse vader, meneer Hanson, een schriel moedertje, mevrouw Hanson en maar liefst vier kinderen, de één wat groter, de ander wat kleiner van stuk. Tot zover niets bijzonders, laat staan wonderbaarlijks, zul je zeggen. Van zulke families ken je er wel meer. Sterker nog: het wemelt van zulke doorsnee gezinnetjes. De koopgoten staan er zondags haast blank van.

De familie Hanson had inderdaad veel weg van een gewoon gezin. Maar toch was er ook iets zeer uitzonderlijks aan ze, anders zou ik er natuurlijk geen verhaal over schrijven. Het uitzonderlijke zat ‘m in hun lijf: dat zat aan elkaar vast. En daarmee bedoel ik dat hun lichamen aan elkaar waren vast geklonken. Ja, ja, zul je zeggen. Zo ken ik er ook nog wel een paar. Gewoon wat drie seconden lijm er tussen en klaar is Kees. Maar zo simpel was het niet! De familie Hanson was zo geboren: als een aan elkaar geklonken zesling. Zoals het blad van een Vingerplant. Er was geen druppel lijm aan te pas gekomen!

Je hebt vast wel eens gehoord van een Siamese tweeling? Inderdaad, dat is een tweeling die bij geboorte met elkaar vergroeid blijkt. Sommigen met hun hoofden, anderen met hun ruggen. Welnu, de familie Hanson leek precies op zo’n Siamese tweeling. Alleen waren ze niet met z’n tweeën, maar met z’n zessen. Ze zaten met z’n zessen aan elkaar.

Meneer Hanson had het grootste hoofd en nam ook het leeuwendeel van hun lijf in beslag. Daar was hij inderdaad wat gulzig in, al dacht hij daar zelf anders over. Zijn grote kanis zat zo op het lijf geplaatst dat hij zijn vrouw brutaal in de ogen keek. Hoewel mevrouw Hanson dat niet altijd waardeerde (ze wilde net als elk mens wel eens een onderonsje met zichzelf), schikte ze zich erin. ‘Ach ja, dat is mijn lot’, zei ze dan. Soms in zichzelf en soms hardop. Maar niet te hard natuurlijk, anders kon iedereen het horen.

De kinderen zaten als het ware een verdieping lager aan het lijf. Alle vier op een rijtje. Aan de ene kant zat Hugo, met zijn hoofd net onder dat van zijn vader. Daarnaast Zera, die altijd in de verte leek te staren omdat haar nek nu eenmaal zo stond. Links van haar Julia, de mooiste van het stel, en helemaal aan de andere kant, onder zijn moeder, Bernd. Een stugge, in zichzelf gekeerde jongen, die nooit voor het Siamese gezinsschap gekozen zou hebben, als er iets te kiezen was geweest.

Ze hadden het er maar mee te doen. Dat zei meneer Hanson ook vaak, als één van het stel weer eens begon te zaniken over zijn positie in het lijf. ‘Je hebt het er maar mee te doen!’ Of soms: ‘JE HEBT HET ER MAAR MEE TE DOEN!!’, als zijn geduld die dag al danig op de proef was gesteld. Bernd had op een dag eens geturfd hoe vaak zijn vader het zinnetje zei. Hij kwam op dertig streepjes. En dat was dan op een doordeweekse dag! In het weekend had het überhaupt geen zin om te turven. Dat viel niet bij te benen. De weekends waren vaak lastig. Dan zaten ze elkaar behoorlijk in de weg. Dat kun je je vast wel voorstellen, als je bedenkt hoe je jezelf alleen al in de weg kunt zitten op een landerige zondag. Laat staan dat je dan nog vijf familieleden met je mee moet zeulen.

Hoewel ze zichzelf gelukkig prezen met het feit dat ze allemaal hun eigen hoofd hadden, moesten ze hun lijf dus met elkaar delen. Het was een groot, log lijf dat ooit atletisch was geweest, maar inmiddels vol hing met spek. Dat hadden ze aan meneer Hanson te danken, die de weg naar zijn mond goed wist te vinden. Het lijf had drie armen; twee kolossale en een popperig kleintje waarvan het handje licht vergroeid was. Door de vergroeiing stond het in de vorm van een kinderschepje (zoals je wel eens in een verlaten zandbak aantreft), al had het ook veel weg van een klein formaat juslepel. Het was uiterst geschikt om zaken mee op te lepelen.

Al met al een puik handje, en dat vond niet alleen ik, maar ook de familie Hanson. Het gaf dan ook nogal eens strijd. ‘Mag ik nu eventjes mijn handje?’, zeurde Julia bijvoorbeeld tegen Bernd, die de lepel naar haar smaak al weer te lang in bezit had. Ze keek daarbij altijd naar haar vader op. Niet voor steun; dat kreeg ze toch wel. Nee, haar gezicht stond nou eenmaal in meneer Hanson’s richting. Nog voor Bernd de kans kreeg om te antwoorden, schoot meneer al uit zijn slof. ‘Geef godverredomme dat handje aan je zus!’, foeterde hij. Julia draaide haar ogen onschuldig naar boven terwijl er een klein glimlachje rond haar gestifte mondhoekjes gleed. Het was echt een heel mooi en ook goed onderhouden meisje. Of: gezicht eigenlijk, als je het heel strikt zegt. Met het herwonnen armpje werkte ze vervolgens haar make-up weer wat bij. Doordat ze veelvuldig omhoog keek, bleven er vaak wat mascaraklontjes in de vorm van een regenboogje onder haar wenkbrauwen plakken.

Al met al was het voor de familie dus een behoorlijke klus om hun lijf te delen. Elke dag werd er wel tijd gemorst met kissebissen over de ledematen. Was het niet om de dikke armen, dan ging het wel om het handige handje, of juist weer om de voeten, waar er overigens gewoon twee van waren. Iedereen had zo zijn eigen doel voor die dag en zijn eigen plan, wat de rest vaak niet uitkwam. Maar, zoals één van de oudste regels op aarde luidt: diegene die er het eerst was, was de baas.

Meneer Hanson was dat. Althans, dat beweerde hij graag. En niemand sprak hem tegen. Niet openlijk tenminste. Ze dachten er zo wel het hunne van, de één wat meer dan de ander. Bernd bijvoorbeeld vond dat hij en zijn vader op zijn minst gelijke rechten hadden, want hij kon zich nog goed herinneren dat ze tegelijk aan het lijf zaten. Immers: op het moment dat hij als baby zijn ogen opende, had meneer Hanson’s dikke kop hem direct chagrijnig aangekeken. Toen hij dit argument eens ter tafel bracht, had Zera vreselijk gelachen. De tranen rolden over haar wangen, terwijl ze nog net zo vaag als anders in de verte keek. ‘Je hebt het verstand van een garnaal!’, had ze gehikt. Bernd was er daarna nooit meer over begonnen, maar echt begrepen had hij het niet.

Toch was Zera het met haar broer eens. Ze wist zeker dat meneer Hanson er eerder was dan zij. Simpele wet van oorzaak en gevolg. Hoe kon hij anders haar vader zijn? Ze vond de hele kwestie echter irrelevant. Iedereen heeft gelijke rechten, dacht ze vaak zwijgend. Niet alleen in ons gezin, maar ook in de wereld daarbuiten. Toch zei ze niets. Dat vond ze verspilde moeite. Ze hield haar mond potdicht, staarde naar de einder, en schoof het lijf subtiel de richting uit die ze op wilde.

Hugo daarentegen was het altijd met zijn vader eens. Misschien kwam het door zijn positie binnen het gezin; zo dicht vastgeplakt aan zijn vader had hij weinig bewegingsvrijheid. Maar misschien had hij ook op een andere plek hetzelfde gevonden. Dat soort dingen weet je nooit zeker en uitproberen kun je ze niet. Hugo was überhaupt wat volgzaam aangelegd. Hij hield niet van ruzie. ‘Ik zit vast aan een familie van vuurvreters’, dacht hij vaak stilletjes en doelde dan niet op zichzelf.

Om terug te komen op meneer Hanson’s eerste rechten: Julia maalde er niet om. Zolang zij haar zin maar kreeg. Gelukkigerwijs gebeurde dat vaak.

En wat mevrouw Hanson ervan vond? Lief dat je het vraagt. Ze vond eigenlijk niets, want ze schikte zich. In haar lot. Hoewel dat een opgave lijkt, was het dat in het geheel niet. Sommige mensen hebben moeite hun wensen te onderdrukken, anderen zoeken er een heel lang leven naarstig naar. Mevrouw Hanson behoorde tot het laatste type.

Nu ik je een beetje wegwijs heb gemaakt in de familie Hanson en haar gezamenlijk lijf, wordt het tijd om ter zake te komen. Want zo’n wonderbaarlijke familie, die bleef natuurlijk niet onopgemerkt.

De familie Hanson

De familie Hanson

Twee

De familie Hanson woonde in Hezels, een klein, lommerrijk gehucht, van hoogstens vijftig huizen, gelegen aan de rivier den Hommel, ergens in het Zuiden des lands. Omdat ze samen één lijf bezaten had meneer Hanson destijds democratisch besloten dat ze maar een klein huisje nodig hadden. Daarmee hield hij de vaste lasten laag en bleef er meer geld over voor andere zaken, zoals zijn verzameling oldtimers. En immers: ze sliepen samen in één bed, en hadden daarom aan één slaapkamer genoeg.

In die slaapkamer had ieder kind zijn persoonlijke hoekje. ‘Je privédomeintje’ noemde mevrouw Hanson dat gezellig. Julia had het hare volgestouwd met make-up artikelen van parfumeriezaak ‘Geur en kleur’ in Hezels. Daartussen lag haar mobiel te pronken: het nieuwste model Iphone XI, met een hoesje van 8 karaats goud, waarvan de herkomst onbekend was. Als de mobiel niet in Julia’s privédomeintje lag, was deze tussen haar ronde appelborstjes te vinden. Zo had ze altijd een zakspiegeltje bij de hand.

Bernd bewaarde in zijn privédomein een serie boeken over de geschiedenis van de Nederlandse Spoorwegen. Ook had hij wat locomotiefjes uitgestald, waar hij graag naar keek. Hij had deze eigenhandig met het lepelhandje in elkaar gefröbeld, wat een hele klus was geweest, vooral doordat Julia het handje tussendoor steeds weer opeiste.

Zera had haar hoekje afgeschermd met een laken. Ze vond dat het niemand iets aanging wat ze er deed. Vandaar dat ik daar niets over kan zeggen. Wel leek er soms wat rook op te kringelen boven het laken.

Wat er in het hoekje van Hugo stond, doet er eigenlijk niet veel toe. Gewoon wat onpersoonlijke snuisterijtjes, ooit door mevrouw Hanson verzameld, om de boel aan te kleden. Een wit stenen poedeltje met gouden pootjes, een oranje blik met wijlen koningin Juliana erop en als hoogtepunt een fotolijstje waarin de familie Hanson zat, allemaal vrolijk, maar ook wat gedwongen lachend naar het vogeltje.

Je zal inmiddels wel begrijpen dat mevrouw Hanson geen eigen hoekje had. Zij genoot er simpelweg van haar kinderen gelukkig te zien. En inderdaad; meneer Hanson had evenmin een hoekje. ‘Het hele huis is van mij’, verklaarde hij soms, mocht dat nodig zijn. ‘Betaal jij soms de hypotheek?!’

Op de begane grond van het huisje vulde een gezellige eikenhouten eettafel de woonkamer, geflankeerd door twee stoelen met uitgesneden hartje. Eén paar stoelen volstond. De ene stoel was voor de familie Hanson, de andere voor het bezoek. Veel bezoek kwam er echter niet. Waarom wisten ze niet precies, al had de burgemeestersvrouw ooit eens opgebiecht dat ze gestrest raakte van de familie. ‘Want met welk hoofd moet ik nou praten?’, had ze toegelicht terwijl haar blik kriskras langs hun gezichten schoot.

Misschien had de burgemeestersvrouw verwoord wat veel mensen dachten; pratend met de familie Hanson deed je altijd één van hen tekort. Toch bleef de burgemeestersvrouw hen regelmatig bezoeken. Uit plichtsbesef zei ze. We weten natuurlijk allemaal dat plichtsbesef een ruime term is waar andere beweegredenen achter schuilgaan. Tijdens haar plichtvolle bezoekjes keek de burgemeestersvrouw en passent of ze de Hanson’s nog kon strikken voor het doorknippen van een lintje hier of daar. De burgemeestersvrouw zei het nooit, maar dacht het des te vaker: de familie Hanson was de specialiteit van het gehucht, het visitekaartje van het dorp. Tot in de wijde omtrek van Hezels waren ze bekend. Maar weinig dorpen kennen zo’n kostbaar bezit, dus het was haar veel aan gelegen om de relatie warm te houden.

Op de mistige vrijdagavond, ergens in februari, waarop dit verhaal eindelijk begint, zat de familie Hanson aan de stamppot. Eigenlijk hadden het spekpannenkoeken met stroop moeten zijn, die meneer Hanson gewoontegetrouw elke vrijdag eiste, maar mevrouw Hanson had er subtiel een stokje voor gestoken. Niet omdat ze zelf geen pannenkoeken lustte; het maakte haar werkelijk niet uit wat ze at. Nee, het was vanwege Hugo. Die ochtend zag ze in een flits het bleke spiegelbeeld van haar oogappel en was geschrokken. Er moest meer eten in die jongen. Niet van die flauwe liflafjes, maar gewone Hollandse pot, want daar knapt een Hollandse jongen van op.

Dus toen ze die middag boodschappen deden en de twee dikke armen verveeld het winkelwagentje duwden, had zij met het lepelhandje gewiekst het spek uit de wagen gegrist en in plaats daarvan een verse stronk andijvie in de kar gemikt. Eenmaal thuis bleek het ontbijtspek weg, tot grote woede van meneer. ‘Ik heb het er toch zelf ingegooid? Zo’n pakje heeft toch geen pootjes?!'. Mevrouw Hanson suste de boel en schilde ondertussen de aardappels, want pannenkoeken zònder spek gingen er bij meneer Hanson niet in. Ze kende hem langer dan vandaag.

Vandaar dus dat ze die avond aan de andijviestamp zaten, toen de bel ging. ‘Ik doe wel open’, zei Bernd; een grapje dat hij vaker maakte. Zo vaak dat het eigenlijk niet leuk meer was. Ze stonden verstoord op en sjokten naar de voordeur. ‘Als je maar weet dat ze deze keer niets krijgen’, mauwde meneer Hanson verongelijkt, terwijl zijn vrouw gelijktijdig de portemonnee van het dressoir griste. Vanwege de gunstige ligging werd het gehucht regelmatig bezocht door collectanten. Bij mooi weer soms wel drie per avond, die allemaal wat centen in hun bus praatten. Laatst nog had de Vereniging voor Hersenstoornissen aangebeld, die door meneer Hanson vlot de straat uit was gebonjourd. ‘Laat die hersengestoorde lui lekker voor zichzelf zorgen! Wij zijn toch ook zelfvoorzienend?!’, tierde hij terwijl hij triomfantelijk op zijn zelfvoorzienende gezin wees. Mevrouw Hanson lachte verontschuldigend, maar dat mocht niet verhoeden dat het collectevrouwtje angstig de benen nam.

Deze keer stond er echter geen collectant op de stoep. Het was de burgemeestersvrouw. ‘Dag Leny!’, verwelkomde mevrouw Hanson. ‘Waarmee kunnen we je van dienst zijn?’. Ze keek neer op het mollige propje op de stoep dat beschenen werd door het kille kunstlicht van de buitenlamp. De burgemeestersvrouw schutterde wat en keek van meneer naar mevrouw. ‘Ik kwam eerlijk gezegd wat brengen’, kwam ze toen ter zake.

De burgemeestersvrouw

De burgemeestersvrouw

Binnen was het warm. Het bord stamppot dampte op tafel en de vierkante raampjes in de woonkamer waren beslagen.

'Gunst, ik stoor jullie bij de maaltijd', schrok de burgemeestersvrouw en wilde alweer rechtsomkeert maken. Voor ze kon vertrekken trok mevrouw Hanson echter de bezoekersstoel naar achteren en gebaarde haar te gaan zitten. Zelf nam de familie aan de overkant plaats. 'Wat kunnen we voor je doen, Leny?', vroeg mevrouw Hanson nogmaals.

'Wel, het zit zo'. De burgemeestersvrouw laste een pauze in. Ze zette haar shopper voor zich op tafel en vouwde haar handen er beschermend omheen. Ondertussen gleed haar blik kort over Julia, die er piekfijn uitzag. Ze had haar kastanjebruine haren strak naar achter gekapt, in een vervaarlijk hoge staart, waar een verse, bloedrode roos uit stak. De wenkbrauwen waren geëpileerd tot beschaafd dunne boogjes en subtiel aangezet met wat mascara. Daaronder had ze de oogschaduw zó aangebracht dat enkel opviel hoe helderblauw haar ogen waren. De wimpers krulden je zwoel toe. Julia zag eruit om af te likken. Zelfs een degelijke, heteroseksuele vrouw als Leny voelde die drang.

'Ik kom een pakje brengen. Het kwam een paar dagen geleden met de post. Er zat een briefje bij. Daarin werd mij gevraagd of ik het ongeopend kon afleveren bij Julia Hanson'. Snel keek ze Julia in de ogen en glimlachte. Toen knipte ze haar tas open en tilde er behoedzaam een vierkanten, kartonnen doos uit, zo groot als een eierdoos en dubbel zo hoog. Bovenop plakte een sticker waar 'Breekbaar!' op stond. Ze zette de doos midden op tafel, precies in de lichtcirkel van de hanglamp.

Julia en mevrouw Hanson keken ondertussen aandachtig toe. 'Van wie komt het?' vroegen ze beiden haast gelijktijdig. 'Dat is het vreemde aan de hele situatie...', gaf de burgemeestersvrouw toe. 'ik heb geen flauw benul...'. Ze trok een moeilijk gezicht. 'En wat erin zit, weet ik evenmin. Voor hetzelfde geld is het een handgranaat, of een poederbrief. Mensen maken elkaar tegenwoordig bij bosjes af...voor niets eigenlijk...'. Kort viel ze stil en dacht aan alle narigheid in de wereld. Toen herpakte ze zich. 'Vandaar dat ik erop stond om het pakketje persoonlijk bij Julia af te leveren. Om haar veiligheid te waarborgen'. Ze keek het meisje nogmaals aan en schoof de doos behoedzaam van zich af, haar kant op. ‘Alsjeblieft kind’.

Meneer Hanson, die alvast met de maaltijd was begonnen, wierp smakkend een blik op de doos. Met volle mond voorspelde hij: 'Niks geen handgranaat mens! Ik hoor hier maar één ding tikken en dat is onze klok'. Met zijn brede kin wees hij op de koekoeksklok, die vlak voor de komst van de burgemeestersvrouw nog zes keer had geslagen. 'Ik zal jullie zeggen wat het wèl is. Het is van die gratis rommel’, ging hij door. 'Vrachtwagenladingen vol krijgen we van die smeersels. Allemaal in de hoop dat het dametje hier beneden er reclame voor maakt....'. Er klonk irritatie door in zijn stem, maar zijn trotse blik verried wat anders.

De burgemeestersvrouw knikte instemmend. 'Ik heb begrepen dat je op sociale media een aardig publiek hebt, Julia. Je make-up video's worden door velen bewonderd'. 'En geliked', vulde Julia verveeld aan. Alle ogen waren nu op haar gericht. 'Maar make-up is het niet. Dat ziet een imbeciel. Niemand stuurt zijn items in zo'n boring box'. Onverwacht pakte ze de boring box op en schudde er eens flink mee. Van binnen klonk een krakend geluid, zoals je hoort als je met Pasen twee eieren laat butsen. 'Oeps!', lachte ze. 'Niks gedaan!' Ze rolde met haar ogen en schoof het doosje snel van zich af.

'Gunst, wat doe je nu?', schrok haar moeder. Ook de burgemeestersvrouw keek gealarmeerd. 'Laat mij maar even', bedisselde ze en trok toen heel voorzichtig het plakband van het pakje los. Ze schoof de stoel naar achter en loerde van bovenaf in de doos. Ook mevrouw Hanson ging erbij staan.

'Mens, laat me toch eens rustig eten!', foeterde meneer Hanson, die nu niet meer bij zijn warme hap kon. Zijn aandacht voor het doosje leek verslapt. Geërgerd liet hij het grote lijf weer zakken, om een hap stamp te kunnen nemen.

'Ik zie een dot watten', verklapte de burgemeestersvrouw. Aarzelend tastte ze in de doos. Toen trok ze er wat uit en hield dat aandachtig voor haar ogen. 'Maar wat is dit voor aparts?'

Drie

Ze vielen er allemaal van stil. Zelfs meneer Hanson. Het enige geluid in de woonkamer was nu werkelijk dat van de klok die onheilspellend tikte.

In de handen van de burgemeestersmevrouw lag een ellipsvormig, wit object met meerdere kleine uitstulpingen. Het deed op een bepaalde manier natuurlijk aan, maar ik weet zeker dat niemand van het stel iets dergelijks ooit had gezien. In de verte had het wat weg van een misvormde vlinderpop of een larvenei. Maar dan in reuzenformaat. ‘Het is een ei’, besloot Bernd gedecideerd. ‘En dáár heeft Julia het gebutst’. Bozig wees hij op één van de uitstulpingen van het ei, die inderdaad een spinnenweb aan barstjes vertoonde.

‘Als dit misbaksel een ei moet voorstellen, wil ik wel eens zien wie de kip in kwestie is!’, zei meneer. ‘Nietwaar moeders?!’ Hij lachte hartelijk om zijn eigen grapje en zocht zijn succes in de ogen van de burgemeestersvrouw die toegeeflijk glimlachte.

Julia kon er niet om lachen. ‘Wie zegt dat IK die butsen heb gemaakt, Bernd?’ Met een ruk draaide ze haar hoofd richting haar broer en trok professioneel één van haar wenkbrauwen op. Het had direct effect. ‘Misschien hád het ei al barsten. Misschien hóórt het zo, of misschien heeft iemand ánders het laten vallen, oké?’. Haar blik gleed subtiel over de burgemeestersvrouw. ‘Gedist’, lispelde Zera om het af te maken.

‘Wat doet het er toe kinderen’, suste mevrouw Hanson de boel. ‘Het belangrijkste is nu te weten wát het is’. Ze keek angstig naar de sculptuur, die langzaam rond draaide in de handen van de burgemeestersvrouw. Het mens keek van alle kanten en hield het gevaarte tenslotte boven haar hoofd om ook nog de onderkant te inspecteren. ‘Misschien moet ik toch de Binnenlandse Veiligheidsdienst waarschuwen’, besloot ze weifelend en legde het object peinzend voor zich op tafel. ‘Het toont als levend materiaal, maar als iemand me zei dat het mechanisch is, zou ik het ook geloven’. ‘Gats, nee toch!’. Mevrouw Hanson week achteruit. ‘Wie weet begluurt het ons nu stiekem’.

‘Levend materiaal is het zeker niet’, zei meneer Hanson en nam het voorwerp van de burgemeestersvrouw over. ‘De natuur kent enkel evenwichtige, harmonieuze vormen…niet zoiets ongelijkmatigs als dit’. Terwijl hij een teug lucht nam om vervolgens breedsprakig en oneindig saai over de natuur verder te kunnen preken, werd zijn gezicht opeens van onderaf opgelicht. Iedereen in de kamer zag het gebeuren en hield zijn adem in. Iedereen, behalve meneer Hanson.

‘Men noemt dat de gulden snede’, ging hij onverstoorbaar door. ‘Neem deze bloem’. Hij duwde zijn neus in de verse roos die in Julia’s haren prijkte. Nog steeds nam hij niets waar van het magische licht, dat nu niet alleen zijn gezicht, maar ook de roos bescheen. ‘Haar bloemblaadjes groeien elk een andere kant op, zodat elk blaadje voldoende zonlicht kan vangen. Ieder afzonderlijk blaadje neemt exact zo veel ruimte in als het nodig heeft om zich te laven aan de warmte van de zon maar gunt haar medeblaadjes eveneens de zon in hun ogen…’. Zelfgenoegzaam keek hij naar zijn gezinsleden; de bloemblaadjes die hij ook zoveel mogelijk in het zonnetje probeerde zetten, als het hem tenminste niet te veel zonlicht kostte.

‘Gááááp’, durfde Julia te zeggen en klopte met het lepelhandje op haar gapende, goed gevormde mondje. ‘Stop maar pap. Niemand luistert naar je. We willen helemaal niets weten van die gesneden gulden van je. Kijk liever naar beneden..’.

En meneer Hanson gehoorzaamde. Per direct. Zo veel invloed had zijn dochter nou op hem. Je zou eigenlijk wensen dat er een Julia in jou school, zodat je alle meneren Hanson van de wereld in één klap stil kunt krijgen. Maar die luxe is voor weinigen weggelegd. Julia was één van die gelukkigen. Het werd stil, meneer Hanson gehoorzaamde en zag het toen ook. Of het nou een ei, afluisterapparatuur, of wellicht tòch een modernistisch uitgevallen tafellampje was (een optie die nog niemand had verzonnen, maar ik dus wel); het deed er misschien toch niet zo heel veel toe. Het belangrijkste was dat het voorwerp in de handen van de familie Hanson van binnenuit pulserend en wit oplichtte, in zo’n bedaard en regelmatig tempo, dat het geruststelde als een kloppend hart in een eenzame nacht.

‘Het lééft’, zag Hugo. En als je tot nu toe goed hebt opgelet, weet je dat dát zijn eerste bijdrage was aan dit hele verhaal. Of het ook het laatste zal zijn, zullen we moeten afwachten.

De lichtgevende sculptuur

De lichtgevende sculptuur

Vier

Die nacht sliepen ze slecht. Woelend in bed opende de één na de ander zijn ogen om klaarwakker naar het plafond te staren. Uiteindelijk knipperden zes paar ogen in het donker. Allen dachten ze terug aan de bizarre avond.

Eerlijk is eerlijk; het was een betoverend gezicht geweest. Het object was in hun handen opgelicht en pulseerde zachtjes. Een magische nevel hing er als een dampkring omheen. De witte mist had alles om zich heen beschenen. De familie Hanson, het lobbige lijf, hun afzonderlijke gezichten en vooral hun euforische expressie. Toen de burgemeestersvrouw het bultige object bedillerig over pakte, viel het stil. De buitenkant van de schil werd dof en levenloos, het innerlijke licht doofde als een nachtkaars. Als je niet beter wist, zou je denken dat het voorwerp in armen van de burgemeestersvrouw zijn levenslust direct verloor.

Het had even geduurd voor ze deze wetmatigheid opmerkten. Het object begon in handen van de familie Hanson vurig te gloeien maar zodra de burgemeestersvrouw het over pakte, sloeg het dood. Hoe ze haar best ook deed; ze kreeg het niet voor elkaar. Het object gedroeg zich als een eenkennige baby op de arm van het kraambezoek.

In het nachtelijk donker volgden ze nu de dansende lichtjes op de zoldering; de koplampen van internationale vrachtwagens die ’s nachts een sluiproute langs hun huis namen. ‘Mensenkinderen wat een herrie’, zuchtte meneer Hanson, nu toch iedereen wakker lag. Mevrouw Hanson humde. ‘Er komt een dag dat ze ons huis binnen rijden. Let maar op!’

Mopperend op het vrachtverkeer dat het dorpje Hezels op haar grondvesten deed schudden, waren ze in gedachten natuurlijk een verdieping lager. Daar, midden op het zeiltje van de keukentafel, had het gezin bij het naar bed gaan het object achter gelaten. ‘Als het door dat gedreun maar niet van tafel trilt…’. Mevrouw Hanson spitste haar oren. Van beneden kwam geen enkel geluid. Ook buiten was het stil, op het wegebbende geluid van motors na. ‘Misschien had ik er toch een theedoek overheen moeten leggen’, vervolgde ze fluisterend. ‘Of een dekentje'.

‘We weten nog niet eens wat het is, of moeders wil er al voor zorgen’. Verontschuldigend haalde mevrouw Hanson de schouders op en trok het dekbed verder over het lijf. Voor haar was het geen vraag meer wat het voorwerp was. Het was een ei. Dat zei haar moederinstinct. Ze had de hulpeloosheid gevoeld en de breekbaarheid. Het deed haar denken aan haar eigen kinderen. Die liet ze ook niet eenzaam achter op een plakkerig plastic kleedje.

'Het kan ’s nachts bar koud zijn beneden’, probeerde ze nog eens en mijmerde in de stilte die volgde voor zich uit. Vanaf de start had ze haar kinderen graag warm gehouden. Ze had de kleine Bernd, Zera, Julia en vooral Hugo het liefst zo dik mogelijk ingepakt. Pas als hun oogjes amper onder de wollen mutsjes uit piepten en hun wangen hoog rood kleurden, was ze tevreden. Het leek of de warmte van haar kinderen rechtstreeks afstraalde op haar eigen psychisch welzijn.

Hetzelfde leek nu het geval, zij het andersom. Hoewel de slaapkamer warmer leek dan normaal, kreeg ze het koud als ze dacht aan het object in de verlaten keuken. Het zat haar gewoon niet lekker. Ze had op zijn minst het lampje van de afzuigkap aan kunnen laten, of het ganglicht. Stond de keukendeur eigenlijk wel op een kiertje?

‘Geen zorgen. Ik heb de thermostaat hoger gezet’, bekende Zera. ‘22 graden’. Mevrouw Hanson glimlachte naar haar dochter. ‘Vandaar’. Bernd duwde de deken weg, trok zijn muts af en depte zijn voorhoofd. Boos leek hij niet.

‘Misschien kan het ei in de oude poezenmand slapen’. Zera klonk moe en sliste meer dan anders. ‘Of gewoon bij ons in bed’.

‘Niemand komt mijn bed in, behalve ikzelf en mijn lijf’. Het is wel duidelijk wie dat zei.

‘We kunnen het poezenmandje bij het voeteneind zetten...’, opperde mevrouw Hanson voorzichtig, ‘dat is hygiënisch, en toch dichtbij’.

‘Het gebeurt niet. Punt’. Meneer Hanson sloeg beide grote armen over elkaar en parkeerde ze demonstratief op de dikke buik. Het hart klopte jachtig om al dat boze bloed het lijf door te stuwen. Het was een gedreun van jewelste. Sluipende vrachtwagens waren er niets bij.

Toen nestelde iets zachts en warms zich op de grote armen. Het was het kleine lepelhandje. Het klopte kalmpjes en aaide zacht. Langzaam bedaarde het hart weer. ‘Nu ik er nog eens over nadenk..’, fluisterde mevrouw Hanson zoetig, ‘…zijn eieren in bed te kwetsbaar. Je gaat zó op ze liggen. Dat willen we niet op ons geweten hebben, wel? Laten we er een nachtje over slapen, dan kijken we er morgen weer fris tegenaan’. Ze glimlachte naar het plafond en sloot als eerste haar ogen. Langzaam dommelde ze in. Ook de rest van het gezin viel in een droomloze slaap.

Het werd een kort nachtje waaruit ze bij het ochtendgloren wreed ontwaakten. Julia bleek al wakker en zette zojuist haar wimpers in de mascara. ‘Ik heb trek. Ik ga mijn ei bakken’, zei ze monter.

Vijf

Natuurlijk werd dat ei niet gebakken. Ik hoop dat je daar niet over in hebt gezeten! Er was nog steeds geen spek in huis en meneer Hanson at zijn gebakken ei, net als zijn pannenkoeken, louter mèt spek. Uitgebakken spek, met harde, omkrulde randjes.

Nu denk je natuurlijk: ZIJN EI?! Maar ik vergis me niet: het was inmiddels zíjn ei. Want wie hoestte elke maand de hypotheek op? Nou dan! ‘Ik kreeg het ei gisteren cadeau, pap!’, probeerde Julia nog. ‘Dus ik mag er mee doen wat ik wil!’. Maar het haalde niets uit. Zelfs een pruilende onderlip mocht deze keer niet baten en zo kwam het dat het ei gespaard bleef.

Hoewel dat een gelukkige wending in het verhaal lijkt, gaf het vooral veel rompslomp. Het ei bakken was gemakkelijker geweest. Gapend naar het ei vóór zich op tafel bespraken ze die dag wat ermee moest gebeuren. Dat het een ei was, stond nu toch wel vast. Na veel geharrewar en een door mevrouw Hanson geïntroduceerde ‘gezinsstemming’ besloten ze om het ei dicht bij zich te houden. ‘Dat heeft het nodig’, zei mevrouw Hanson en anders dan gewoonlijk kreeg je het gevoel dat ze geen weerwoord duldde. Van niemand niet. Meneer Hanson stond het besluit oogluikend toe; op voorwaarde dat het gevaarte ’s nachts in de badkamer bleef, een paar passen van hun bed vandaan.

Van een oud tafellaken scheurden ze een draagdoek, die ze strak om hun lijf bonden. Overdag wiegde het ei in de doek, gemoedelijk tegen Julia’s borstjes gedrukt, waar nu voor haar mobiel geen plaats meer was. ’s Nachts lag het warmpjes toegedekt in de oude poezenmand op de badkamervloer. Mevrouw Hanson kon er vanuit het bed precies een oogje op houden.

Zo kwam het dat het ei de weken daarop in hun nabijheid verkeerde. Zo nabij dat ze na een maand verschil opmerkten. ‘Er groeit daar iets’, zei Hugo (het was hoog tijd om zijn mond open te doen). ‘Daar onder de schil’. Hij wees naar de bult waar Julia het ei ooit had gebutst; daar waar de schil in duizend en één stukjes was gebarsten. En gelijk had hij! Een donkere schaduw van leven gleed onder de schil langs. En naarmate de dagen lengden kwam de schaduw vaker en dichter naar de oppervlakte.

Soms voelden ze het ook plotseling wentelen, als een gevangen aal in een plastic zak, terwijl het tegen hun hart lag gedrukt. Vooral mevrouw Hanson hield van dat gevoel. ‘Het is prachtig’, vond ze, ‘om het leven te voelen spartelen’. Het leek haar werkelijk goed te doen. Sinds ze naast al haar gezinsleden ook het ei bij zich droeg, keek ze krachtiger uit haar ogen.

Toen de familie op een ochtend het ei voorzichtig weer in de draagzak wilde hangen, viel hen op dat de schilletjes bij de butsplek loslieten. Julia, die graag puistjes uitkneep, begon eraan te pulken. ‘Zou je dat wel doen?’, vroeg mevrouw Hanson. Maar Julia pulkte en krabde gestaag door, tot er een dun vlies zichtbaar werd. En onder het dunne vlies piepte een neus tevoorschijn.

Ze durfden er aanvankelijk niets van te zeggen, al was de gelijkenis treffend. Het was onmiskenbaar een mensenneusje. Nu nog popperig en klein, maar binnen afzienbare tijd ongetwijfeld van grote proportie. Ongeveer zoals de neus van meneer Hanson zelf.

Ook de vijf andere bulten van het ei vulden zich gaandeweg van binnenuit. Ze werden donkerder en donkerder. Er toonde zich iets, dat er steeds dringender uit moest. Op de dag dat de punt van de neus door het vlies heen brak, wisten ze het zeker. In het ei zat de foetus van een zesling. ‘Die daar heeft een grote gok’, sprak Bernd. ‘Precies als jij, pap!’, sprak Julia eindelijk uit.

‘We zijn het zelf’, voegde Zera toe. ‘Wij zijn de siamese zesling die moet worden uitgebroed’. En hoewel het een vreemde, misplaatste opmerking leek, lukte het niet meer deze te vergeten. Zoals het vaker gaat als iets hardop wordt uitgesproken, werd het daarmee werkelijkheid. Dat is dan ook precies de reden dat je de meeste zaken maar het beste onuitgesproken kunt laten. Maar daarvoor was het nu te laat.

Zes

Elke morgen snelden ze nu naar de badkamer om te zien hoeveel de foetus was gegroeid. Het ei lag dan doezelig in de poezenmand en werd gewekt door de eerste straaltjes zonlicht op zijn schil. Of het nou de warme zon, de nabijheid van het gezin, of nog iets anders was; de foetus onder de schil groeide als kool. De neus ging het hardst, maar onder de andere uitstulpingen van de eierschaal zag je nu ook duidelijk ledematen verschijnen, bedekt met een witte laag donshaartjes.

Mevrouw Hanson ontwikkelde in korte tijd een sterke interesse in de kledingboetiek in het dorp. Ze neusde daar graag in de hoek met babyspulletjes. Uren kon ze er zoet zijn, fantaserend over roze en lichtblauwe kruippakjes die ze wellicht op ingenieuze wijze aan elkaar kon naaien zodat er een groot gezinsbabypak ontstond. Jammer genoeg stond het winkelen de rest van haar gezin niet aan. Men zette haar al snel op rantsoen: het was drie keer per week maximaal een half uurtje winkelen. Bernd hield het bij op zijn stopwatch en gaf zijn moeder geen seconde respijt.

Het was alweer de laatste keer die week dat mevrouw Hanson mocht snuffelen in ‘Elvira’s boutique –de leukste kleding voor het hele gezin!’. Ze had nog drie minuut dertig, toen de stoffige hoek plots werd opgeschrikt door een enthousiaste kreet. ‘Dag lieve mensen!’. Daar stond de burgemeestersvrouw; net zo klein en mollig als anders. Ze hield een knaapje vast waar een zwarte, gedateerde galajurk aan hing, waarvan je in één oogopslag zag dat ze eruit zou knappen als het haar al zou lukken om zich erin te hijsen. ‘Lang niet gezien!’, sprak ze verheugd. Haar blik gleed langs alle gezinsleden en eindigde ten slotte bij de ingepakte bult onder Julia’s hoofd. Het ei, vredig wiegend in de draagzak.

‘Wat een bepakking zeulen jullie mee! Het is toch niet dat vreemde gevaarte dat ik jullie eind van de winter heb gebracht? Ik heb me nog wel eens afgevraagd hoe het daarmee is afgelopen!’ Ze lachte. Feitelijk had de burgemeestersvrouw behoorlijk haar best gedaan om daar achter te komen, maar was het haar niet gelukt. Ze was door mevrouw Hanson vakkundig van het ei weggehouden. Waarom ze dat deed had mevrouw Hanson zichzelf ook afgevraagd, maar ze kwam er niet helemaal achter. Het was slechts een intens gevoel van bescherming dat haar dreef na die bewuste avond waarop ze de burgemeestersvrouw hebberig naar hun ei had zien staren. Vanuit deze protectie had ze dingen gedaan die ze anders nooit deed. Ze was er zelf van geschrokken. Ze was steegjes in geschoten zodra verderop het bemoeizuchtige burgemeestersvrouwtje aan kwam trippelen; ze had de huistelefoon nauwelijks meer opgenomen, want de enige die hen ooit belde was de burgemeestersvrouw, en ze had de opening van het nieuwe gemeentehuis door meneer Hanson laten afzeggen wegens hevige buikkrampen.

Van haar laatste absurde actie, gisteravond, was ze nog steeds van slag. Vanuit het badkamerraampje had ze de burgemeestersvrouw op hun huis zien afstevenen. Haastig gaf ze Hugo de opdracht het badkamerlicht te dimmen. Net op tijd hadden ze daar in het donker vanachter de luxaflex het vrouwtje nodeloos voor hun huis zien drentelen, glurend door de kleine keukenraampjes en belachelijk vaak aanbellend. De bel jammerde verwijtend door het huisje, maar mevrouw Hanson had haar gezinsleden gesmeekt zich gedeisd te houden, ‘In het belang van ons ei’.

Zwijgen ging nu echter moeilijk, zo oog in oog met de burgemeestersvrouw in Elvira’s Boutique. ‘Dat is inderdaad onze foetus’, nam mevrouw Hanson beverig het woord. ‘Die groeit als kool’. Ze herschikte de draagdoek zodat geen stukje schil meer zichtbaar was en aaide door de doek heen.

‘Gunst, wat bijzonder dat het een foetus bleek’. De burgemeestersvrouw vertrok geen spier. Toch wekte ze de indruk in een razend tempo te denken. ‘Een foetus waarvan, als ik vragen mag?’

‘Van een levend wezen…’, hakkelde mevrouw Hanson en keek haar man hulpeloos aan. ‘Correct’, gaf hij toe. ‘Het lijkt in de verste verte wat op een zesvoudige menselijke foetus, waar ik echter de kanttekening bij moet plaatsen, dat deze..'

Hij werd overstemd door Bernd. ‘De tijd is om’, zei hij afgepast. Hij drukte de knop van de stopwatch in en borg deze terug in zijn zak. Toen trok hij de twee babypakjes uit het lepelhandje en gooide ze terug in het rek. ‘Kom, we gaan’.

Mevrouw Hanson trok een verontschuldigend gezicht naar de burgemeestersvrouw en glimlachte lief. ‘U hoort het. We moeten gaan. Volgende keer spreken we elkaar hopelijk langer’. De familie Hanson draaide zich om en liep richting de uitgang. ‘Ik loop een eindje met jullie op’, haastte de burgemeestersvrouw zich. ‘Dit wordt toch niets’. Ze hing het zwarte avondjurkje lukraak in het babyrek en trippelde met de familie mee naar buiten.

‘Heerlijk om in blijde verwachting te zijn’, mijmerde de vrouw terwijl ze de grote passen van de familie Hanson probeerde bij te benen in de smalle straatjes van Wezels. ‘De dag dat mijn dochter werd geboren staat in mijn geheugen gegrift. Maandenlang had ik op een roze wolk geleefd en plots viel ik er vanaf. Bij het zien van haar kwetsbaarheid werd ik overvallen door een angst…zo hevig….’. Ze slikte. ‘Het is een enorme verantwoordelijkheid, zien jullie…..een kleintje, een levend wezen dat volledig van je afhankelijk is….zoiets moet je niet onderschatten…Maar dat hoef ik jullie natuurlijk niet te vertellen….’. Bezorgd keek ze naar de Hansons op. ‘Bij mij kwam het goed. Ik kreeg vertrouwen in mijn moederschap. Maar in dat licht heb ik vaak gedacht dat het van grotesk ouderschap getuigt als je je kind afstaat…gewoon omdat je beseft dat een ander er beter voor kan zorgen dan jij..’.

Er viel een lange, pijnlijke stilte en toen knikte mevrouw Hanson afgepast. ‘Gelukkig kunnen wij prima voor ons ei zorgen, Leny, als je dat maar weet’. Ze zetten er de pas in en lieten de burgemeestersvrouw achter bij het nieuwe gemeentehuis. ‘Laat maar weten als ik nodig ben!’, klonk er op de achtergrond. Maar dat hoorden ze al niet meer.

Meest recente reacties

12.01 | 09:40

Ik was weer eens aan het 'bijlezen'. Ik kende deze al, maar erg mooi hoor!

Deel deze pagina