Kut

 

Ik had al een poos last van mijn voeten en besloot een paar wandelschoenen te kopen in een bergsportwinkel. Terwijl ik verschillende schoenen bekeek luisterde ik het gesprek af tussen de verkoper en een klant.
          ‘Ik schaam me altijd voor mijn voeten,’ zei de laatste en keek hoe haar poezelige voetjes in een paar bergschoenen verdwenen.
          ‘Waarom?!’ riep de verkoper quasi verontwaardigd. ‘Daar is toch geen enkele reden voor? U hebt prima voeten voor een vrouw, maatje 39, niets om u voor te schamen. Er komen hier soms vrouwen met maat 41, of zelfs 42!’ ging hij door.
          ‘Echt??’ kraaide de vrouw vol ongeloof.
          ‘Jazeker!’ De verkoper knoopte de schoenen van de vrouw dicht. ‘Ik heb hier zelfs een keer een vrouw gehad en die had –dit overdrijf ik niet- maat 43!’
          ‘Nee!’ riep de vrouw. Ze sloeg haar hand voor haar mond. ‘Wat érreg!’
          ‘Zeker. Nou, die heb ik natuurlijk niet kunnen helpen, die heb ik doorverwezen naar de mannenafdeling.’ Hij gaf een vriendelijk klopje op de schoenen van de vrouw ten teken dat ze ze mocht uitproberen op het loopbruggetje verderop.
         
Ik werd gekatapulteerd naar ruim veertig jaar geleden. Mijn ouders waren bevriend met een humoristisch stel. De man had een bierbuik, een rood aangelopen hoofd en rossig haar. Het vrouwtje was klein en van Hongaarse makelei.
Met de fles Palinka serveerde de man zijn terugkerende grapje.
          ‘Ruth,’ begon hij en talmde even om te zien of hij de aandacht had. ‘Wat heb je toch een groooooote…..eh…Voeten.’ Vervolgens lachte hij uitbundig en mijn ouders, die lachten mee.

          Deze grap begon rond mijn peutertijd en tegen mijn achtste waren mijn voeten ook werkelijk groot gegroeid. Hoewel ik de grap toen begreep waren mijn lachwekkend Grote Voeten inmiddels onderdeel van mijn zelfbeeld geworden.
In de loop van mijn leven begon mijn identiteit gelukkig meer aspecten te bevatten dan alleen lachwekkend Grote Voeten. Er waren zelfs momenten dat ik mijn voeten helemaal niet opvallend vond. Tot recent, in de bergsportwinkel.

De verkoper draaide zich naar mij en glimlachte. ‘Kan ik u ergens mee helpen?’
          Ik vertelde wat ik zocht: stevige, lichtgewicht schoenen om op te wandelen.
          Het leek de verkoper verstandig om even een voetmeting te doen, dan kon hij me gerichter helpen.
          ‘Goed hoor,’ piepte ik.
          Ik moest mijn blote voeten op een glazen plaat zetten. De man richtte zijn ogen op zijn scherm. ‘Kijkt u maar even mee,’ zei hij neutraal.
           Dat deed ik snel, zodat hij de uitslag niet door de winkel hoefde schreeuwen.
          ‘Er is enig maatverschil. De linkervoet komt uit op een ruim maatje 43, de andere op een kleine maat 44. Als ik u mag adviseren dan zou ik voor een paar schoenen van maat 44 gaan, dan zit u zeker goed.’
          Ik slikte.
          Híj verblikte of verbloosde echter niet. Kennelijk had hij een zwak korte termijn geheugen en was hem de conversatie van even daarvoor ontglipt.
          ‘Hoe graag ik ook zou willen; ik kan u hier op de vrouwenafdeling niet verder helpen. Ik roep mijn collega van de herenafdeling er even bij. Kijkt u maar alvast bij de schoenen aan de overkant.’ Terwijl hij mij de rug toekeerde, wandelde hij naar de vrouw die inmiddels al een keer of tien het loopbruggetje had genomen. ‘En?’ informeerde hij belangstellend. ‘Hoe zitten ze?’
          Ik besloot tot iets kinderlijks. Ik vertrok stilletjes uit de winkel, op weg naar een andere sportschoenenwinkel waar ze niet aan voetmeting doen.
          ‘Welke maat schoenen heb je meestal?’ vroegen ze daar.
          ’41,’ glimlachte ik. ‘Maar doe maar 42, want ik heb ze graag ruim.’
Nu doen mijn voeten nog steeds pijn. Kut.