EN TEKENT SOMS WAT
Meneer Grutjes stond in het zonnetje achter zijn huis en bekeek de boot die in het midden van zijn tuintje op een stellage lag.
‘Een knap stukje werk,’ mompelde hij. ‘En dat voor een habbekrats.’
Het had meer dan een jaar geduurd. Er zat oneindig veel werk in en meer dan oneindig veel resthout dat meneer Grutjes gratis bij de houthandel had afgehaald. Maar nu was de boot zo goed als af. Het was een pleziervaartuig. Een houten bootje met een parmantig spits snuitje en een kleine stuurhut met gezellige raampjes. Op het achterdek was een zitje en een reling waardoor je bij zwaar weer niet in de golven kukelde.
‘Ik ga pas mee als er een hekje op zit, Henk’ had mevrouw Grutjes gezegd. En Henk, meneer Grutjes dus, kende zijn vrouw al vijfenveertig jaar, dus hij wist dondersgoed dat ze geen voet op de boot zou zetten vóór hij een stevig hek had gebouwd.
Daarom had meneer Grutjes zojuist de laatste hand aan de reling gelegd. Het was gemaakt van het hoofd- en voeteneind van een oud spijlenbed, dat hij bij het grofvuil had gevonden. Nu wiste hij het zweet van zijn voorhoofd en stapte achteruit om het resultaat te bewonderen. De heg duwde in zijn rug.
‘Sieuw!’ Vanuit het klapraampje in de keuken hoorde hij zijn vrouw in de keuken scharrelen. Als een speurhond hield hij zijn neus in de lucht en snoof. ‘Stokvissoep!’ rook hij en glimlachte. Ook als meneer Grutjes verkouden was geweest, wist hij dat er stokvissoep op het menu stond. Omdat het zo goedkoop was, aten ze het namelijk elke zondag.
‘Kom nou eens kijken Sieuw!’ schreeuwde hij nog eens. Iets harder dan net.
De keukendeur ging open en het hoofd van zijn vrouw piepte om de hoek. 'Riep je?’ Meneer Grutjes knikte en gebaarde dat ze bij hem moest komen.
Met de theedoek in haar hand nam ze voorzichtig het afstapje en schommelde de tuin in. ‘Ik ben met de soep bezig’ klaagde ze terwijl ze haar rode handen aan de theedoek droogde. ‘Is het belangrijk?’
‘Voor jou wel’. Meneer Grutjes pakte zijn vrouw bij haar smalle schouders en leidde haar voorzichtig naar de achterkant van de boot. ‘Ogen dicht!’ zei hij.
Voetje voor voetje schuifelde ze over het grinttegelpaadje tussen de boot en de heg en slaakte telkens een gilletje als een takje uit de heg haar kietelde.
Toen hij zijn vrouw op de juiste plek had gezet, fluisterde meneer Grutjes haar zachtjes in het oor. Voorzichtig opende ze haar ogen en knipperde tegen het felle zonlicht. Even was ze stil en keek aandachtig. Toen zei ze: ‘Maar schat, zo zag het er gister toch ook uit?’
Daar had hij op gerekend. Hoewel vrouwen direct klagen als iets niet in orde is, valt het hen zelden op als je een goede daad verricht. Dat kan je ze niet kwalijk nemen.
Vriendelijk pakte hij haar hoofd en boog het precies in de juiste richting. ‘Kijk eens goed…’ zei hij. ‘Val jij nu nog in de golven?’
Nu pakte zijn vrouw zíjn hoofd en drukte een dikke klapzoen op zijn wang. 'Dat is lief van je, Henkie. Het enige wat nu nog mist zijn een vlaggenstok en gordijntjes.’ Ze hield de geblokte theedoek in de lucht alsof ze zich voorstelde dat die achter de kleine raampjes van het kombuis hing. Haar hoofd hield ze een beetje schuin.
‘We eten over een half uur,’ zei ze toen. ‘Als jij die vlaggenstok regelt, schuif ik vanavond direct achter de naaimachien.’ En zonder zijn antwoord af te wachten, schommelde ze terug naar de keukendeur.
‘Dan kunnen we morgen varen!’ riep meneer Grutjes haar na. Ze zwaaide met de theedoek in de lucht en hij wist dat ze glimlachte.
De volgende ochtend was meneer Grutjes vroeg wakker. Hij voelde zich als een kleine jongen die jarig is. Hij draaide zich op zijn zij en bekeek het slapende gezicht van zijn vrouw. Haar mond hing open en er lekte een kloddertje spuug richting het hoofdkussen. Hij durfde haar niet te wekken. Ze had tot diep in de nacht de gordijntjes genaaid. En toen die klaar waren had ze er ook nog wat kussenhoezen doorheen gejast. Meneer Grutjes lag al lang en breed onder de wol toen hij de koude voeten van zijn vrouw tussen zijn warme kuiten voelde schuiven.
Nu kuchte hij maar eens. En nog eens. Hij klopte zijn kussen op en schikte het dekbed. Trok het hard zíjn kant op en rolde zich in de stof. Toen rolde hij weer terug en bracht zijn knieën naar zijn buik. Zijn botten kraakten onder de dekens. Om ze te smeren deed hij zijn ochtendgymnastiek. ‘Naar de buik…’ mompelde hij ‘…en strekken.’ Met zijn tenen tikte hij het bedeind aan.
Eindelijk had het effect. Zijn vrouw gaf een ruk aan het dek en kreunde. ‘Dekendief!’
Dat was het startschot voor meneer Grutjes. Als je kan praten ben je wakker. Hij sprong uit bed en trok de gordijnen open. De zon golfde naar binnen. Meneer Grutjes bleef tevreden uit het raam kijken, naar de plezierjacht in de tuin. Van bovenaf overzag hij het pas goed. De boot was een tikkeltje groter uitgevallen dan bedoeld. Maar dat gaf niets, want het had geen cent extra gekost.
Achter hem hoorde hij zijn vrouw haar sloffen aantrekken. Ietsjes later kwam ze naast hem staan. Hij sloeg een arm om haar mollige heupen.
‘Vandaag gaat het gebeuren…,’ zei hij en voelde hoe romantisch dit klonk. Kort kneep ze in zijn zij. Toen schraapte ze haar keel.
‘Hoe wilde je die boot eigenlijk de tuin uit krijgen?’ Haar stem was nog schor van de slaap.
Weifelend bekeek meneer Grutjes zijn boot. Op het achterdek wapperde een rood, wit, blauw vlaggetje vrolijk in de wind.