Afscheid

Afscheid

Afscheid

Er was een kaartje gekomen. Het was raar, bedacht ik later, dat ik aan een enkele nietszeggende zin kon zien wat er werkelijk stond. Niet aan de betekenis van de woorden, maar aan de leestekens, de aanhef en de kleine prutslettertjes. Alsof je de boodschap onzichtbaar had willen afgeven. ‘Kan ik aan het eind van de week langskomen?’, piepte je vanaf het papier. Je moest me wat vertellen en wilde dat niet over de telefoon doen of per post.

De bel klonk toch nog onverwacht schel, terwijl ik er al een kwartier op wachtte. Ik liep de gang in en drukte op het rode knopje naast de intercom. Gelukkig was geen van de huisgenootjes thuis, prijsde ik mezelf gelukkig. Geen pottenkijkers erbij. Dat was het enige pluspunt vandaag.

Beneden sprong de deur open en bekende hakjes klikklakten de trap op. Langzaam daalde ik af in het donkere trapgat om je alvast te begroeten. Gebeuren moest het toch, ik kwam er niet meer onderuit. Beter zo snel mogelijk door de zure appel bijten dan eindeloos uitstel. Je gezicht piepte tevoorschijn van achter de ronding in de trap en toen wist ik het zeker: zo kijk je als je iets heel ergs komt vertellen. Je glimlachte onzeker en had zo’n hulpeloze blik in je ogen. Alsof jij er ook niets aan kon doen en slechts de boodschapper was van ons gezamenlijk lot.

Je bleef stil voor me staan, pontificaal op een tree, om me zoenend te begroeten. En toen, midden in de kus, stokte je plots en brak je gezicht in twee. Onbedaarlijk begon je te huilen en overrompeld haakte ik toen ook maar aan. We pakten elkaar beet, omklemden elkaar balancerend op de smalle traptree en huilden samen om onze vriendschap die voorbij was. ‘Het spijt me’, fluisterde je tussen je snikken door en ik schokschouderde slechts en realiseerde me hoeveel ik van je hield.

‘Zullen we hier beneden gaan zitten,’ zei ik opeens praktisch en nam je mee naar de leegstaande verdieping, waar een bemiddelde student tot voor kort had gewoond. Als ik zelf de entourage van mijn schavot koos, had ik tenminste nog enige controle.

Het was licht in de ruimte en op de groene vloerbedekking scheen de zon, zorgeloos en ook wat onverschillig. Huilend belandden we tegenover elkaar op de grond, onze benen precies tegengesteld aan elkaar. Je was zo dichtbij als je daarna nooit meer was.

‘Ik dacht al wel dat je wist waarom ik langs wilde komen,’ zei je, terwijl je ongegeneerd je keel schraapte. ‘Maar ik wilde dit niet via de telefoon of met een brief vertellen. Ik heb er behoorlijk lang over gepiekerd, want op deze manier zat je wel vijf dagen in de rats.’ Ik bromde. In de rats had ik zeker gezeten, na jouw cryptische kaartje. Je duwde mijn romp op afstand en keek me aan. ‘Wat denk je dat ik kom vertellen?’ Ik slikte en twijfelde. Als ik de zin uitsprak was er geen weg terug. Misschien konden we het moment van waarheid uitstellen? Door gewoon samen te janken, urenlang, om er daarna achter te komen dat we beiden om iets verschillends hadden gehuild?

Maar je bleef me afwachtend aankijken, dus begon ik toch maar. ‘Òf je bent zwanger,’ probeerde ik grappend, ‘òf je komt me vertellen dat je.. dat je ermee wil kappen.’ Ik stokte en je knikte bij het laatste. Godverdomme, waarom moest ík nou weer diegene zijn die de woorden uitsprak? ‘Als ik zwanger was had ik het je wel geschreven..op één van mijn lullige kaartjes.’ Je glimlachte toegeeflijk.

Je zat zo dichtbij dat ik je oneindig goed kon bekijken. Je ogen waren diep groen, schoongespoeld door de vele tranen en kraakhelder, en je haren hingen los. Bovenop zat een klein, verdwaald knotje.

Ik begon weer te huilen toen ik me realiseerde dat we voor altijd uit elkaar zouden gaan. Nooit zouden we elkaar meer zien, nooit meer jouw warme lijf tegen het mijne. Ik zou geen lieve briefjes meer krijgen waarin je schreef dat je van me hield, dat ik je beste vriendin was en dat je niet kon begrijpen hoe je de tijd vóór onze vriendschap was doorgekomen. Nooit meer zouden we samen slap tegen elkaar aanhangen, hikkend van de lach, terwijl het snot mijn neus uit schoot en jij de cola proestend door de kamer spoot. Nooit meer. En toch hield ik van je, en jij van mij, dat wist ik zeker. En dat: van elkaar houden en elkaar nooit meer zien, strookte niet met elkaar. Die twee pasten niet samen in mijn hoofd.

Om één van twee onklaar te maken schoof ik nog dichter tegen je aan. Als een bouwpakketje zaten we in elkaar geschoven, de benen over elkaar, de armen om elkaars romp en de hoofden op elkaars schouder. Was je maar een baby, dan drukte ik je behoedzaam aan mijn hart. Je zwarte vestje raakte besmeurd door mijn snot. Lange spinraggen verbonden mijn neus met jouw haren, als spinnenwebben in een herfsttuin. Ik huilde maar en huilde maar, met grote, lange uithalen. Mijn middenrif schokte vanzelf. Ik had lang niet meer zo grondig gehuild als nu. Wist niet dat ik het nog in me had. Als je er niet zo’n knallende koppijn van kreeg, zou ik eeuwig doorsnotteren. Konden we maar altijd zo blijven zitten, hier in deze verlaten kamer, gewoon wij met ons twee, en de wereld vergeten.

Jij begon echter op te drogen. ‘Ik heb je brief meegenomen; dat wilde je denk ik?’ Je rommelde wat in een meegebracht plastic tasje en haalde er de opengescheurde envelop uit die nat en verkreukt was geraakt. ‘Je moet niet denken dat het door je brief komt dat ik dit heb besloten..’ Ik pakte die stomme rotbrief aan en legde hem terzijde. Ik wist het wel. Mijn brief was niet de oorzaak geweest, maar geholpen had hij allerminst. ‘..en ook niet vanwege de problemen die je de laatste tijd hebt,’ doorkruiste je mijn gedachten. ‘Het heeft denk ik te maken met de toneelschool, waar ik me heel snel ontwikkel. Ik kan uit onze vriendschap niet meer halen wat ik wil …..en de laatste tijd besef ik dat ik niet van je kan vragen om te veranderen.. ik realiseer me dat onze vriendschap ongelijkwaardig is geworden en dat je te veel op je tenen moet lopen..’

Ik begon weer te huilen en vervloekte mezelf om het schrijven van mijn brief. Ik wilde mezelf mogen zijn, had ik geschreven. Maar waarom had ik me niet kunnen aanpassen? Dan was de beslissing misschien veel later gevallen, of helemaal niet. Ik kon me heus, heus schikken naar jouw wensen. Als vriendin was ik nog kneedbaarder dan gebruikte buddygum maar zijn kan.

Je trok me opnieuw tegen je aan en langzaam verschoof ons gezamenlijk huilen naar jij die mijn onstuitbare verdriet smoorde; wat misschien wel precies was wat je bedoelde met ‘ongelijkwaardigheid’. ‘Sorry,’ zei ik. ‘Ik kan gewoon niet meer stoppen’ en lachte door mijn tranen heen.

Zo ging het voort en voort, maar aan alles komt een eind, dus ook aan mijn tranen. Dat was het moment waarop ik je naar het metrostation Wibautstraat bracht, waar ik de metrodeuren voor je gevlekte gezicht zag sluiten en je uitzwaaide tot je uit mijn leven was verdwenen. Slechts onder de grond schokten mijn schouders nog ongecontroleerd na. Maar daar boven, op de straat vol mensen, kreeg ik mijn lijf alweer fatsoenlijk in het gareel, want om nou alle Amsterdammers op de hoogte te brengen van mijn verdriet leek me wat overdreven.

Vreemd genoeg was de wereld boven de grond ook na dit afscheid gewoon door gegaan, net als op elke andere willekeurige rotdag.

Opmerkingen

Miriam

12.01.2020 09:40

Ik was weer eens aan het 'bijlezen'. Ik kende deze al, maar erg mooi hoor!

Meest recente reacties

12.01 | 09:40

Ik was weer eens aan het 'bijlezen'. Ik kende deze al, maar erg mooi hoor!

Deel deze pagina