EN TEKENT SOMS WAT
In onze voordeur zit een piepklein raampje. Je kunt het open klappen of met een schuifje weer dicht doen. Er past precies een hoofd door.
's Morgens, in het ochtenddonker, hang ik mijn moederhoofd erdoor en zwaai mijn dochter na. Iedere schooldag weer. Ik zie toe hoe ze haar slot losmaakt van de boom, haar zware schooltas in haar krat zet, haar sleutelbos op het zadel legt om haar wanten aan te doen, de sleutels vervolgens weer van de grond moet rapen en tenslotte haar fiets keert om de voortuin te verlaten.
Dat laatste, precies dat laatste is het moment dat mijn hartslag versnelt. De voortuin is veilig. Het is ons domein, ik kan het vanuit het open raampje bekijken. Er komen geen indringers, geen brommers, geen auto's, laat staan een bus. Je vindt er bij wijze van spreken met gesloten ogen de weg, zonder dat iets je overkomt. Mijn dochter mag van mij eindeloos in de voortuin fietsen. Dat vind ik geen enkel punt. Ik ben daar werkelijk heel coulant in. Een paar rondjes onder de Magnolia, achter de afvalbakken langs, misschien zelfs dwars door de varenrimboe heen. Dat sta ik allemaal toe.
Maar de voortuin verlaten, nee. Mijn hart kan dat niet aan. Het bloed raast door mijn lijf. Ik zie haar liggen, midden op straat. De fiets onderuit. Het voorwiel omhoog, nog draaiend. Het enige geluid dat nog klinkt.
Toch gebeurt het. 'Dag lievie! ' roep ik haar na als ze achter de heg van de buren verdwijnt. 'Daag! Veel plezier vandaag!' Ik doe mezelf geweld aan om deze woorden te roepen. Het liefst schreeuwde ik wat anders. 'Kijk je wel uit? Voorzichtig doen he? Niet te hard de bocht om en niet op je mobieltje tijdens het fietsen!' Ik schreeuw het wel, maar in mijn hoofd.
Ik zwaai haar na, net zo lang als zij me kan zien, mocht ze nog omkijken, vlak voor ze de hoek om schiet. Ze kijkt nooit om. Ze kijkt vooruit. De wijde wereld in.
En dan, als ik haar niet meer kan zien, blijf ik nog eventjes staan. En staar naar buiten. De kou kruipt door het open raam, de gang koelt af. Ik zie Daisy voor me. De veertien jarige Daisy. Een jaar voor haar dood. Ze zat bij me in de klas. Een wat nerderig meisje. Met kort, blond haar. En een bril. Ze zocht vaak toenadering. Bij mij, maar ook bij anderen. Ze wilde er graag bij horen, maar deed dat niet. Ze kwam bij me staan praten. Enthousiast en net iets te. Ze stapte dichtbij, ik deed een stapje achteruit. We dansten de dans van toenadering en verwijdering. Ze voelde dat niet aan. Dat wist ik. Ze voelde intuitief niet hoeveel ruimte je de ander liet. Dat was zielig, maar ook gewoon irritant. Ze probeerde me te vangen met haar verhalen, spon een web om me heen waar niet meer uit te ontsnappen viel. Daarom was ik opgelucht toen ze het jaar daarop in een andere klas belandde. 'Dag Daisy!' dacht ik. 'Veel plezier!'
Op een dag was ze dood. Aangereden door een auto. Zij had voorrang gehad, de auto niet. Als Daisy nog had geleefd, was dat wat ze me, net iets te dichtbij, had meegedeeld. 'Ik had voorrang. De auto niet. Ik stond in mijn recht.' Maar ik bedacht dat je niets meer aan gelijk hebt, als je eenmaal dood bent.
Ik ging naar de begrafenis. Haar vader sprak over een getalenteerde meid, die goed kon schrijven en de journalistiek ambieerde. Ik zag een soort Anne Frank voor me, maar kon dit niet rijmen met de echte Daisy, die altijd net iets te dichtbij kwam staan.
Als vanzelf belandde ik in de condoleancerij. Ik had nog niemand ooit gecondoleerd. Wat moest ik in vredesnaam doen of zeggen? Ik luisterde het af bij mijn voorgangers. Enkel 'gecondoleerd' volstond. Ik zei het en zag haar ouders kijken. Een mengeling van verdriet en afgunst in hun ogen. Schuldig voelde ik me. Omdat ik leefde en Daisy niet. Maar ook om iets anders. Ik kon ze niet zeggen dat Daisy een goede vriendin was geweest. Ik had haar slechts verdragen, twee jaar lang. Dit meisje dat voor haar ouders net zo kostbaar en beloftevol was geweest als Anne Frank.
Laatst reed ik met mijn dochter langs de plek. 'Hier is Daisy verongelukt,' vertelde ik haar. 'Daisy S.' Opeens herinnerde ik me ook haar achternaam. Ik vertelde mijn dochter het verhaal. Gek genoeg schoten de tranen in mijn ogen. Ik kon me niet heugen op haar begrafenis te hebben gehuild.
'Vandaar dat je altijd zo bang bent dat ik verongeluk,' zei mijn dochter. 'Dat komt door Daisy.' Ze aaide over mijn arm. 'Maar ik ben Daisy niet!' Met de dood van Daisy verloor ik geen goede vriendin. Maar wel het vertrouwen dat mijn dochter als vanzelfsprekend heeft. Het vertrouwen in de wijde wereld.