EN TEKENT SOMS WAT
Toen ik naar buiten schuifelde, stond hij nog steeds voor de winkeldeur. Op gepaste afstand van de drempel, maar toch zo dichtbij dat hij aangaf juist op dít winkelend publiek te mikken. Ik begreep het eigenlijk wel. Je verwacht meer barmhartigheid bij klanten van een biologische winkel, dan bij die van de speelgoedketen, even verderop in de straat.
Zwaarbeladen schommelde ik zo goed en kwaad als het ging recht op mijn doel af. Hij was dat niet. Mijn fiets wel, waar hij jammer genoeg vlak naast kwam staan. Zuchtend sloeg hij zichzelf op de bovenarmen om warm te blijven. ‘Koud is het hè?’ Hij had best een vriendelijke stem. Laag en schor. ‘Nóu,' zei ik en keek hem voor het eerst aan. Uit beleefdheid, denk ik. Of om hem toch iets meer te geven dan één enkel, nietszeggend woord.
Hij blies zijn adem in mooi gevormde wolkjes voor zich uit. Leek daar haast plezier aan te beleven. Eigenlijk had ik oogcontact willen vermijden, want zodra ik iemand aankijk, ben ik verloren. Deze keer ook.
Hij droeg een camel jas om zijn magere, lange lijf. Ongeknipt, piekerig haar viel in strengen op de brede kraag. Zijn kleding, maar ook zijn hoofd en haar waren haast zwart van smoezeligheid. Alsof hij in de mijnen werkte en zojuist weer bovengronds was gekomen. Hij had een adellijk aristocratische neus. Dat wel. Ik houd van zulke neuzen. Zelfs in ongewassen mannengezichten kan ik ze waarderen. Als je neus maar goed zit.
‘Zal ik je fiets even vasthouden?’ Hij zag me worstelen met mijn zware boodschappen die ik aan weerszijden in de fietstassen trachtte proppen, terwijl mijn fiets haast omviel. ‘Ik sta hier toch,' gnuifde hij. Het was eigenlijk wel een prettig aanbod. Ik kon geen enkele reden bedenken om het af te slaan, buiten een hele trits aan vooroordelen, die ik misschien eens overboord moest gooien. Kon ik vandaag mooi mee beginnen.
Deze zwerver was ooit ook een meneer geweest. Een meneer, met een geliefde en misschien zelfs wel kinderen, met wie hij stoeide. Kleine boefjes. Ze waren gillend van de lach op de bank gesprongen en hadden hun mollige kinderbeentjes vlug ingetrokken als hij op het wollen kleed naar ze toe was gekropen, happend als een krokodil. Ergens was het mis gegaan in zijn leven. Misschien hadden ze hem op het werk te speels gevonden en was hij ontslagen. Gewoon, zomaar uit het niets. Bedrijven doen dat. Vooral multinationals, die geen binding meer voelen met hun werknemers.
Toen was hij háár steeds meer tegengevallen en ze had aan zichzelf moeten toegeven dat ze misschien ooit met hem was getrouwd om zijn status. En ook zijn geld had een klein rolletje gespeeld, want geld is niet belangrijk, maar geen geld wél. Leuke dingen kun je er ook mee doen, met geld, en die leuke dingen waren in sneltreinvaart uit haar leven verdwenen.
En op een dag, toen hij weer eens als krokodil hun inmiddels slungelige pubers opjoeg, had ze geweten dat het klaar was. Ze had hem het huis uit gezet. Per direct. Want als je zoiets beslist, kun je maar beter doorpakken. Zodat de kinderen er niet onder lijden. Die haar trouwens al maanden smeekten de gek te verbannen.
De sleutelkoning kwam dezelfde dag nog en zette er een ander slot in. Toch had hij haar netjes de sleutels terug gegeven. Want zo’n man was het ook wel weer: mislukt, een minkukel, maar niet slecht. Zijn hart zat nog steeds op de juiste plek.
‘Dit beesje heeft ook zijn beste tijd gehad,' zei hij. Hij liet in het midden of hij mijn barrel bedoelde, of zichzelf. ‘Maar ook oudjes kunnen van waarde zijn.' Ik knikte, was het met hem eens. Ik hield van mijn fiets, ook al hing het met ducttape aan elkaar. ‘De mensen gooien van alles weg. Alsof het niets is.' ‘Precies,' sprak ik raak en dacht aan die overvolle tweedehandswinkel in de binnenstad.
Mijn boodschappen zaten in mijn fietstassen en ik nam mijn stuur weer zo zoetjes aan van de man over. ‘Heb je misschien wat te eten voor me?’ vroeg hij toen op de valreep. ‘Gewoonlijk vraag ik dat niet hoor, maar vanmorgen heb ik zó’n trek.' Hij trok er een gezicht bij waar je zijn maag haast bij hoorde knorren. ‘Even kijken,' zei ik en dacht snel na. Het was te laat om de man ‘nee’ te verkopen en wat zou het ook. Zo’n man moest toch ook eten. Dan maar direct mijn grootste traktatie.
Ik graaide in mijn tas en toverde het zakje met verse biologische broodjes tevoorschijn. Twee had ik er gekocht. Eén voor op de fiets, de ander voor thuis, bij een lekker warm kopje thee. Ik haalde het bovenste broodje uit het zakje en reikte het aan de man. ‘Dat ziet er lekker uit!’ zei hij likkebaardend. ‘Wat is het?’
‘Een zwerfkeitje,' mompelde ik en vervloekte in gedachten de naam. Hij sloeg er echter geen acht op. Met grote interesse draaide hij het bolletje vlak voor zijn ogen en bestudeerde de volle hazelnoten. Ik keek gebiologeerd en met licht afgrijzen hoe het kleine, dampende zwerfkeitje in de grote knuisten van de man verdween. Zwarte, vingerloze handschoenen droeg hij, waar zijn eeltige, ongewassen vingers uit staken. Rouwrandjes onder zijn nagels.
Net toen ik dacht dat hij een hap ging nemen, bedacht hij zich. ‘Dit kan ik helaas niet meer eten,' zei hij. Het leek hem echt te spijten. Met zijn ongewassen vinger lichtte hij een stukje van zijn lip en gaf me een inkijkje in zijn mond. Ook veel zwart daar. ‘Op die noten breek ik mijn kiezen…en ik heb er nog maar twee…’
‘Daar moet je zuinig op zijn,' voelde ik mee.
‘Precies dame, daar moet je zuinig op zijn.' Beleefd gaf hij het zwerfkeitje weer terug en ik pakte het nonchalant aan.
Op de terugweg fietste ik nog lange tijd met het zwerfkeitje in mijn hand en peinsde wat ermee te doen. Bij het andere broodje in het zakje stoppen, viel direct af. Daarvoor stonden zijn zwarte, eeltige handen te veel op mijn netvlies. In de prullenbak dan? Maar ik zei streng tegen mezelf dat ik vóóroordelen overboord wilde gooien, geen vóedsel.
En gek genoeg was ik ook een beetje bang dat iemand me had gadegeslagen. Zo’n aardige, ruimdenkende vrouw die een gezellig praatje maakt met een zwerver, maar vervolgens toch gruwt van het bolletje dat een tel is aangeraakt.
Ik was al bijna thuis toen me opeens inviel dat ik het zwerfkeitje aan mijn vriend kon geven. Hij wist niets van het hele voorval en bezweek niet gauw aan wat bacillen. Ik begon me er haast op te verkneukelen en giechelde kinderlijk bij het idee. Misschien kwam het van de zenuwen.