EN TEKENT SOMS WAT
Ik gok dat hij meneer N. Ercee heet, al heeft hij zich nooit voorgesteld. N. Ercee. Nicolaas, voor intimi. Zo werden jongetjes uit gegoede families genoemd.
Een jongetje is hij al lang niet meer; het is een heuse meneer geworden. Hij toont bedaard en voornaam, haast adellijk, met zijn lange, zilveren lokken en zijn Fjӓllrӓven rugzakje. De elite spat ervan af. Daarom past hij ook zo goed bij onze wijk, waarin alleen maar nette mensen wonen. Nette mensen, in chique jaren dertig huizen, met ruime voortuinen en lange tuinpaden.
Hij wandelt wat af op die lange tuinpaden. Het duurt eeuwen voordat hij bij de voordeuren is. Maar hoor je meneer Nicolaas Ercee ooit klagen? Nee dus! Hij verveelt zich nimmer tijdens zijn wandelingen. Hij is slim; hij verenigt het nuttige met het aangename. Zijn leesvoer heeft hij altijd mee. Dat is zo handig aan zijn baan! Elke krant glijdt door zijn vingers. Hij leest de voorpagina, het middenkatern, de culturele bijlage. Slaat om met zijn natte duim, de drukinkt zwart zijn handen. Fokke en Sukke vindt hij niks. Die laat hij links liggen. Het Ikje bekijkt hij juist weer graag. Lezend schuifelt hij over de kilometerslange tuinpaden. Zo nu en dan pauzeert hij even. Dan heeft hij een boeiend artikel te pakken. Hij staat als versteend op de tegels, minutenlang. Keffertjes slaan aan, poezen loeren achter het raam, huisvrouwen wachten stilletjes achter de deur. Maar meneer Nicolaas Ercee merkt niets. Tot hij het laatste woord heeft verslonden. Dan kijkt hij verstoord op.
Het liefst zou hij er nu een kus op drukken, op die heerlijke krant. Maar hij houdt zich in. Traag schuift hij het avondblad door de bus. Met moeite doet hij afstand. Het doet hem heus pijn. Om zíjn blad aan een ander te geven. Dat vereist lef. En vergevingsgezindheid. Er is hem al zo veel afgenomen. Nu ook dit nog. Het is een worsteling die hem aan het eind van elk tuinpad wacht.
Verdienen deze nette mensen zijn krant wel? Was zijn krant niet veel beter af geweest bij hem? Deze krant behoort hem toe! Aan zijn adellijk verleden en zijn intellect! Wat moeten deze lui in vredesnaam met een krant? Slaan ze die überhaupt wel eens open?
Deze zinnen klepperen door de brievenbus en vallen samen met het NRC op de mat. Vlak naast mijn voeten, die er al even staan. Soms probeer ik hem te vangen, de krant. Maar vaker ben ik te laat. Dan rest mij niets anders dan het blad liefdevol op te rapen, te ontkreuken en hem troostend toe te spreken. Ik zal heus goed voor je zorgen, zeg ik dan. Dat ben ik je vader verplicht. Pas tegen het eind van de week beland je bij het oud papier, geen seconde eerder! Dat is het minste wat ik kan doen. Voor meneer N. Ercee. Onze intellectuele krantenbezorger.