Podcast

Ik kwam een half uur te laat binnen en achteraf gezien moet het daar al zijn misgegaan. De uitleg van de dag die voor ons lag was reeds geweest. Het leek me geen probleem; ik merkte vanzelf wel wat er op het programma stond. Ik klapte de theaterstoel open, ging eens lekker zitten en richtte mijn aandacht op het praatje van onze baas, R genaamd.
R is best oké, voor een baas. Ik heb ze erger gezien. In het begin vond ik hem te netjes, te braaf, een beetje een mooiboy, met zijn puntschoenen en zijn halflange jas. Maar nu hij drie jaar later nog steeds in dezelfde halflange jas en puntschoenen rondloopt (inmiddels verwassen en shabby) en hij zelfs mijn voornaam kent, begin ik mijn reserves te verliezen. Hij kan ermee door en doet vooral hard zijn best om zijn geloof te verspreiden: de startende organisatie waar we werken is prachtig en wordt steeds mooier! En dat is goed, dat helpt, want op momenten dat ik mezelf op een zinkend schip zie zitten waar ik zo snel mogelijk vanaf moet, is daar baas R die via de maandelijkse Sum up de boodschap brengt: het komt goed, beste mensen, het komt goed!
Nu ik dit opschrijf zie ik opeens dat mijn vertrouwen in baas R de tweede fout was op die dag. Had ik mijn reserves van drie jaar geleden nog gehad, dan was ik die dag nooit geëindigd waar ik geëindigd was. Achter die tafel. Maar daarover later meer.
Baas R rondde na enige tijd zijn praatje af en besloot met de zin dat we die middag een ware podcast zouden maken, onder de bezielende leiding van ervaren podcastmakers.
Leuk idee, dacht ik. Origineel ook. En vervolgens: misschien een beetje achterin de zaal gaan zitten na de lunch. Je weet maar nooit.

In de pauze slenterde ik met wat collega’s in de buurt van het prachtige theatergebouw waar de horror zich snel daarna zou voltrekken. Mijn geest was kalm, en zoals mijn yogadocent placht te zeggen: als de geest kalm is, kom je thuis bij jezelf. Ik was dus heel erg bij mezelf aan het thuiskomen, dat wandelingetje. Dat was denk ik fout nummer drie.

Iets te ontspannen schoof ik weer de theaterbanken in. Te dicht bij het podium. Fout nummer vier.
Vanaf toen ging het hard. Een jolige vrouw met een knalroze ruchesbloes sprong het podium op en legde in sneltreinvaart uit hoe het podcast maken in zijn werk ging. We gingen deze helemaal ZELF maken, galmde ze! Er daarvoor waren zes groepen mensen nodig. Mensen die hielpen bij de logistiek, ja steek uw handen maar op, mensen die met leuke anekdotes de ruimte vulden, mensen die dit deden en mensen die dat deden.
Tja, dacht ik, wat zou leuk zijn? Of in ieder geval: het minst erg? Kan ik alle opties misschien nog even op m’n gemakje doornemen? Kunnen ze deze op het grote scherm achter de roze rouchesvrouw projecteren?
Maar in de tijd dat ik dit dacht was het opsommen doorgegaan en was de vrouw bij optie vijf. Samen met de geluidsman gekke jingles opnemen om tussen de gesprekken aan tafel te laten horen.
Dat klonk leuk, dacht ik. En dat zou ik best kunnen. En durven ook.
En terwijl ik mezelf omhoog hees uit de lage theaterstoel om mijn hulp aan te bieden , stak een collega joelend haar vinger op en oordeelde de rouchesvrouw dat ze van elk team slecht één persoon, ik herhaal: slechts één persoon nodig had om de jingles in te zingen. Ik zakte weer terug in mijn stoel.
En hier begon fout nummer vijf. Ik bleef zitten, ik vluchtte niet naar huis, sloot me niet op in de wc, maar luisterde met knikkende knieën naar wat komen ging. De mensen die nu nog zaten, die mensen, die zouden de podcast met echte verhalen uit het werkveld vullen. Ze zouden aan tafel komen zitten, OP het podium, IN de spotlights, met een microfoon voor hun snufferd die hun verlegen stem tien keer versterkte. En de rest van de collega’s zou naar die mensen kijken. Tevreden grijnzend en opgelucht omdat zij in het donker zaten en niet in het licht.
Ik keek om me heen. Nog een klein clubje mensen was over. Collega’s die net als ik bang en angstig door het leven gingen en al jong de strategie hadden ontwikkeld om af te wachten, met als doel om uiteindelijk te kunnen verdwijnen. We lachten schaapachtig naar elkaar en lieten ons door de logistieke collega’s mak naar een hok dirigeren waar we onze tekst zouden voorbereiden.
Eenmaal in die ruimte liet ik fout nummer zes gebeuren. Van de zes collega’s moesten er drie in de podcast spreken. Ik had meteen stelling moeten nemen zoals drie andere collega’s deden. De één was secretaresse en had nul inhoudelijke input beweerde ze en kon daarom niet achter de microfoon plaatsnemen; de ander was net anderhalve week bij onze organisatie gestart en wist van toeten nog blazen. ‘Het woord voeren hoort bij de ontgroening,’ zei ik, maar ze lachte enkel en zakte verder onderuit.
Collega nummer drie was ziek en had last van watten in haar hoofd waardoor er geen zinnig woord uit haar strot kwam. Dit zei ze overigens in goedlopende zinnen, maar ik vond het kleinzielig van mezelf om haar ziekte in twijfel te trekken.
Dat was het moment dat ik mijn lot aanvaardde. Er zat niets anders op. Samen met twee andere collega’s die evenmin begrepen waar het was misgegaan in hun leven.
‘Ik houd hier nog dagen last van,’ klaagde de jongste.
‘Ik kom hier de rest van mijn leven niet meer overheen,’ overtroefde ik haar.
‘Ik neem het zelfs mee mijn graf in!’ lachhuilde zij toen weer wanhopig terwijl ze haar spullen pakte om naar de slachtbank te gaan.

Eenmaal in de slachtbank viel het niet mee, zoals al die opgelucht lachende collega’s beweerden om me moed in te spreken. Het was de hel. Ik weet niet meer wat ik heb gezegd en wil het ook niet weten. Jammer genoeg is het opgenomen en is er een podcast van gemaakt. Met gekke jigles tussendoor. Waar ik dus niet in te horen ben.