EN TEKENT SOMS WAT
Hij keek me al een tijdje aan, vanachter het glas aan de overkant. Het was een dunne, lange jongen, met een grote haakneus. Dat viel zelfs vanaf deze afstand te zien. Harry Mulisch, in zijn jonge jaren, dacht ik. Ik weerstond de neiging te knipperen, of mijn blik af te wenden. Dat was nergens voor nodig. Ik mocht hem hier vrijpostig aangapen, van achter de spleet naast mijn eigen geblokte rolgordijntje.
Mulisch
Het was trouwens een prachtig gordijn, al zeg ik het zelf. Een crèmekleurige geweven stof, met vrolijk gekleurde blokken erin, die langzaam met het crème vervloeiden. Hij had wel mazzel, vond ik, dat dit bonte doek zijn uitzicht was.
Dagenlang had hij achter dat raam gezeten, waar ik nu op keek. Een vierkant raam met een stalen balkonnetje ernaast. Binnen hing een driehoekige lamp, die het schijnsel in een nauwe lichtbaan op hem liet vallen. Op hem en op zijn boek. Dat nam ik aan. En zeker wist ik het ook. Zo zeker als ik Helena van Trooien heet.
Mijn naam heeft de neiging af te leiden van waar mijn essentie om draait. Inmiddels ben ik dat gewend. Als jong kind viel het nog mee. Slechts een enkeling maakte een opmerking over de Griekse mythologie. Maar op de middelbare school ging het hek van de dam. Uiteindelijk volgde ik de HAVO, waar ik de hersenen had voor het gym. Alles om dat vervloekte houten paard achter me te kunnen laten.
Hij had er dagenlang gezeten, overdag en ook ’s nachts. Gewoonlijk behoor ik tot de mensen die ’s nachts slapen, maar omdat ik me zorgen begon te maken over zijn toestand, zette ik op een avond de wekker. Om drie uur ’s nachts schrok ik op uit mijn droom, waarin ik de overbuurman redde uit zijn brandende flatje. Ik was direct alert.
Aangezien ik zonder pyjama slaap, klom ik in mijn nakie het zoldertrappetje af en posteerde mijn hoofd achter het gordijn. Mijn lijf hield ik verborgen achter het raamkozijn, al wist ik dat het onzin was. Ik spiedde over de binnentuin en boorde mijn ogen door de donkere nachtlucht, recht in zijn keukentje.
En ja hoor! Hij zat er nog steeds. Gebogen over zijn geneeskunde boek waarin het menselijk skelet werd ontleed. Donkere kringen onder de ogen, zijn benige hoofd rustend in zijn handen. Het waren er ook veel. Dat moest je niet onderschatten. Tweehonderd-en-zes om precies te zijn. Allen genoemd bij hun Latijnse naam. Welke naam zou het neusbotje dragen? Ik kan het je helaas niet vertellen, want zoals gezegd volgde ik de HAVO; niet het gym. Ik nam de tijd om na te denken en bewonderde ondertussen zijn haviksneus.
Maar wacht eens even, schrok ik opeens. Zat hij gisteren niet in dezelfde houding? En de dag ervoor? Altijd met zijn ellebogen in het keukentafeltje geprikt, zijn hoofd in zijn handen. Was hij überhaupt een centimeter verschoven? Zat er nog wel leven in Mulisch? Of hing hij daar dood in zijn eigen armen, onder het licht van de schemerlamp?
Ik keek alert naar zijn lijf en trachtte elke minuscule beweging waar te nemen. En het rare is: als je naar beweging zoekt, dan zie je het vanzelf! Zijn armen leken te trillen. Ze ondersteunden dan ook een zware neus. Er ging een schokje door zijn ruggenwervels en ook de lampenkap cirkelde in nauwelijks waarneembare rondjes boven zijn hoofd. Ik knipperde kort en toen stond alles weer stil.
Ik raakte verveeld. Het bloed zakte naar mijn benen. Mijn voeten begonnen te tintelen en droegen me op naar bed te gaan. Dat deed ik toen maar.
De volgende ochtend bracht metro 54 me naar Bullewijk, waar ik in mijn blauw met gele shirt het aantal benodigde pakketten Zweeds laminaat probeerde te berekenen voor mijn clientèle. Er bestond een formule die mij op dag één was uitgelegd en mij op dag twee reeds was ontschoten. Ik maakte veelvuldig fouten. Gelukkig bezat de winkel een algeheel slechte reputatie, die buiten mijn verantwoording lag.
De volgende ochtend bracht metro 54 me naar Bullewijk, waar ik in mijn blauw met gele shirt het aantal benodigde pakketten Zweeds laminaat probeerde te berekenen voor mijn clientèle. Er bestond een formule die mij op dag één was uitgelegd en mij op dag twee reeds was ontschoten. Ik maakte veelvuldig fouten. Gelukkig bezat de winkel een algeheel slechte reputatie, die buiten mijn verantwoording lag.
De volgende ochtend bracht metro 54 me naar Bullewijk, waar ik in mijn blauw met gele shirt het aantal benodigde pakketten Zweeds laminaat probeerde te berekenen voor mijn clientèle. Er bestond een formule die mij op dag één was uitgelegd en mij op dag twee reeds was ontschoten. Ik maakte veelvuldig fouten. Gelukkig bezat de winkel een algeheel slechte reputatie, die buiten mijn verantwoording lag.
De volgende ochtend bracht metro 54 me naar Bullewijk, waar ik in mijn blauw met gele shirt het aantal benodigde pakketten Zweeds laminaat probeerde te berekenen voor mijn clientèle. Er bestond een formule die mij op dag één was uitgelegd en mij op dag twee reeds was ontschoten. Ik maakte veelvuldig fouten. Gelukkig bezat de winkel een algeheel slechte reputatie, die buiten mijn verantwoording lag.
Halverwege de dag was mijn voorraad op en begaf ik mij naar het magazijn om mijn toko aan te vullen. Een grote, hoge fabriekshal, met rondom meters hoge schappen waar de meubels voor alle Amsterdammers lagen opgestapeld. Rij 3, schap 7, herhaalde ik stilletjes voor me uit. Ik houd er niet van om voor niets te lopen.
En daar stond hij. In Rij 3, vóór schap 7. Ik herkende hem direct. Zelfs van achteren, terwijl ik hem altijd van de zijkant had mogen bewonderen, zittend aan de keukentafel, zijn gezicht in zijn handen, in totale stilte. Hij was het echt. Mulisch, de haakneus. Hij had zich kunnen losrukken van zijn botjes-boek om een bezoek te brengen aan de krochten van het meubelpaleis.
Mijn hart maakte een sprongetje, al was het niet van vreugde. Ik schrok me werkelijk het schompes. Mijn wangen kleurden rood. Ik schuifelde langzaam naar achteren, terwijl ik hem nauwlettend in het oog hield. Zodra hij zich zou omdraaien, zou ik hetzelfde doen.
Maar zoals wel vaker kwam er niets van mijn voornemen terecht. Terwijl hij zich rustig omdraaide en ik werkelijk alle tijd zou hebben gehad om hetzelfde te doen, bleef ik als aan de grond genageld staan. Doods, op de kille betonnen vloer van de loods.
We stonden tegenover elkaar, een meter of twintig er tussen. Misschien was dit exact onze natuurlijke afstand, bedacht ik, terwijl ik mijn ogen langs zijn haakneus liet glijden. Hij zag nog grauwer dan anders. De donkere kringen rond zijn ogen leken inmiddels geschroeid in zijn gelaat. Zijn ogen lichtten op en herkenden me. Ik zag het. Ik wist het zeker. Zo zeker als ik Helena van Trooien heet. Ik groette hem toen maar. Wat kon ik anders? We wisten beiden wie we waren. Ik vroeg me af of hij mij ook bekeek, van achter zijn vierkante raam. Als ik mijn geblokte gordijntje nog niet naar beneden had getrokken en naar het televisiescherm staarde, mijn gezicht verlicht door het flikkerende scherm. Bespiedde hij mij dan?
Ik naderde hem, al had ik dat achteraf gezien beter niet kunnen doen. “Ik heb me de afgelopen week ernstig zorgen over je gemaakt”, zei ik zacht. “Ik dacht dat je misschien was overleden boven je botjes-boek. Dat zou wel ironisch zijn geweest: overlijden terwijl je leert voor dokter”.
Gelukkig maar. Met deze hoge piepstem kon je werkelijk geen dokter worden.